Bepaling over de Nederlandse taal (1995-1997) - Main contents
Op 3 oktober 1995 dienden Tweede Kamerleden Alis Koekkoek i (CDA i) en Eimert van Middelkoop i (GPV i) een initiatiefwetsvoorstel in om een bepaling over de Nederlandse taal op te laten nemen in de Grondwet.
Met dit voorstel zou het Nederlands als officiële taal worden verankerd in de Grondwet door na artikel 22 een nieuw artikel 22a in te voegen. Op deze manier zou internationalisering geen afbreuk kunnen doen aan het gebruik van Nederlands. Met toenemende integratie binnen de Europese Unie vreesden de indieners voor de authenticiteit van Nederlands als werk- en voertaal. Door een bepaling op te nemen onder de sociale grondrechten had de overheid de verantwoordelijkheid kunnen krijgen om het gebruik van Nederlands actief te bevorderen.
Het voorstel werd op 2 mei 1997 bij de eerste lezing verworpen door de Tweede Kamer. PvdA i, VVD i, D66 i, GL i, SP i en CD i stemden tegen.
In het wetsvoorstel werd er na artikel 22 een artikel 22A ingevoegd, luidende:
Artikel 22A
De bevordering van het gebruik van de Nederlandse taal is voorwerp van zorg van de overheid.
De uitbreiding en integratie van de Europese Unie i vormde de grootste beweegreden achter het indienen van dit initiatiefvoorstel. Tijdens de behandeling van het voorstel kwam echter naar voren, onder andere door de VVD en D66, dat constitutionele verankering niet perse bescherming biedt tegen internationalisering. Voornamelijk doordat de Raad i van de EU geen rekening hoeft te houden met de Nederlandse grondwet.
Verder weerklonk in de reacties van de Tweede Kamer dat ze in de memorie van toelichting misten wat de 'interne noodzaak' is voor een bepaling van de Nederlandse taal. Ook werd er gevraagd waarom het Fries buiten beschouwing werd gelaten. De meesten waren van mening dat het initiatief onvoldoende werd ondersteund door argumenten.
Kortom, het Nederlands verankeren als de officiële (voer)taal van Nederland werd als overbodig gezien. Dit was in lijn met het advies van de Raad van State i. De Raad van State concludeerde onder meer dat er al wettelijke bepalingen bestaan die vaststellen dat de overheid en burgers Nederlands gebruiken. Bovendien werd er in het advies ook opgenomen dat de Nederlandse Taalunie er al op toeziet dat het gebruik van de Nederlandse taal wordt onderhouden, bevorderd, aangemoedigd en ontwikkeld.