Toetsing van wetten aan traditionele grondrechten (2002-2018) - Main contents
Dit voorstel van Femke Halsema i (GroenLinks i) werd in 2002 ingediend en wilde de rechter een (beperkte) bevoegdheid geven tot constitutionele toetsing van formele wetten. Dit voorstel kwam door de eerste lezing heen en werd opnieuw door Halsema ingediend op 8 maart 2010, voor de tweede lezing. Meerdere partijgenoten namen het voorstel daarna over.
Met deze bevoegdheid zou de rechter kunnen toetsen of wetten die zijn aangenomen door het parlement in lijn zijn met een aantal klassieke grondrechten. In het geval dat een formele wet zou botsen met een een grondrecht, zou de rechter deze wettelijke bepaling buiten werking mogen stellen. Het voorstel zou een wijziging in artikel 120 grondwet betekenen.
In de tweede lezing werd dit wetsvoorstel echter ingetrokken door Kathalijne Buitenweg i, op 18 september 2018. De Tweede Kamer corrigeerde dit echter omdat het voorstel niet werd behandeld volgens de procedure van de Grondwet. De Tweede Kamer had namelijk een periode overgeslagen voordat zij het wetsvoorstel behandelde in de tweede lezing. Op 9 oktober 2018 besloot de Kamer daarom dat het wetsvoorstel was verworpen, in plaats van ingetrokken.
In het wetsvoorstel zou artikel 120 worden gewijzigd. Voor de tekst van artikel 120 wordt de aanduiding «1.» geplaatst. Waarop een tweede lid wordt ingevoegd, luidende:
Artikel 120
-
1.De rechter treedt niet in de beoordeling van de grondwettigheid van wetten en verdragen.
-
2.Wetten vinden evenwel geen toepassing indien deze toepassing niet verenigbaar is met de artikelen 1, 2, derde en vierde lid, 3 tot en met 9, 10, eerste lid, 11 tot en met 17, 18, eerste lid, 19, derde lid, 23, tweede, derde, vijfde, zesde en zevende lid, 54, 56, 99, 113, derde lid, 114, 121 en 129, eerste lid.
In de memorie van toelichting van het voorstel- Halsema wordt beargumenteerd dat, mede door alle snelle veranderingen die de maatschappij ondergaat, de rechter het meest geschikt is om wetten 'onafhankelijk' te interpreteren en dus ook de toetsen. De Kamers willen het belang van minderheden (of het individu) nog weleens over het hoofd zien, volgens het wetsvoorstel is de rechtzaal een geschiktere plek om botsingen tussen meer- en minderheden 'respectvol en vreedzaam' op te lossen. Ook beargumenteerd het wetsvoorstel dat de grondwet wat dynamischer wordt als de rechter zich er flexibeler mee mag bemoeien, alhoewel dit alleen in specifieke confrontaties mag gebeuren, tegen specifieke grondrechten.
Het huidige artikel 120 van de Grondwet bepaalt dat de rechter niet mag beoordelen of wetten en verdragen in strijd zijn met de Grondwet. Deze verantwoordelijkheid ligt bij de wetgever, dus de Eerste en Tweede Kamer en de regering, en berust erop dat zij geen wetten aannemen die de grondrechten tegenspreken. Volgens de trias politica worden op deze manier de wetgevende, de uitvoerende en de rechtsprekende macht gescheiden.
Wel kent de Grondwet de mogelijkheid tot verdragtoetsing. Het huidige artikel 94 stelt dat Nederlandse wetgeving niet van toepassing is als deze in strijd is met internationale verdragen. Op deze manier zijn rechters wel al bekend met een vorm van 'constitutionele' toetsing.
Er zijn zowel veel voor- als tegenstanders van deze verdeling tussen de machten. De voorstanders beroepen zich vooral op het democratische argument, dat inhoudt dat de Kamers de meeste legitimiteit hebben om wetten te ontwerpen omdat zij verkozen worden, in tegenstelling tot een rechter die met de bevoegdheid om wetten tegen te houden relatief veel politieke macht in handen krijgt. Het rechtszekerheidargument hoort ook aan de kant van de voorstanders; de mogelijkheid dat een rechter een wet opzij kan schuiven terwijl die al is aangenomen door het parlement, schept verwarring en onzekerheid voor de burgers.
De Raad van State adviseerde positief over het wetsvoorstel maar vulde aan dat sommige motivaties wat genuanceerder omschreven dienden te worden. Ook keek de Raad van State mee met de lijst van klassieke grondrechten waaraan de rechter volgens het voorstel zou mogen toetsen. Tijdens de eerste lezing passeerden er verschillende amendementen van Kamerleden die deze lijst aan klassieke grondrechten nog beïnvloedden.
Dat constitutionele toetsting alom gebeurt in andere Europese landen droeg ook bij aan het enthousiasme waarmee het voorstel door de meeste partijen werd ontvangen. Op het CDA en de PVV na, steunden alle andere partijen het voorstel zowel in de eerste lezing als gedurende de behandeling van de tweede lezing. De VVD was echter van standpunt veranderd, in de tweede lezing was de VVD niet langer voorstander van het voorstel.
Nog belangrijker was dat er veel tijd zat tussen de behandeling van het voorstel in de eerste en tweede lezing. Daardoor waren er twee hele parlementaire periodes overgeslagen. Hierover vroeg de Tweede Kamer een voorlichting aan de Raad van State, waaruit bleek dat verdere behandeling van het wetsvoorstel staatsrechtelijk niet mogelijk was. Om deze reden trok Buitenweg het voorstel in via een brief op 18 september 2018. Op 9 oktober 2018 werd dit gecorrigeerd naar 'verworpen.'