Rechtsbescherming in de jeugdbescherming - Main contents
Op dertig januari sprak de Tweede Kamer over de nota ‘Recht doen waar recht ontbreekt.’ Dit is mijn bijdrage
Je hebt leugens, verdomde leugens. En dan heb je statistiek. De kern van dit debat lijkt de vraag of mensen door de toeslagen affaire zo in de problemen gekomen zijn dat zelfs hun kind uit huis geplaatst is. Dat is statistisch niet aan te tonen. Het tegendeel ook niet trouwens. En dat was dat.
Voor mij is de kern een andere. Als maatschappij accepteren we geen vlekjes van mensen die aan de verkeerde kant van het geluk geboren zijn. Daar moet worden ingegrepen. De veiligheid van het kind voorop! Maar we accepteren wel armoede, achterstand, ongelijkheid, machteloosheid en uitsluiting en stress van minder bevoorrechten. En verergeren we die ellende als overheid. Daar gaat het om. Onze bril is er een van ingrijpen en ‘beschermen’. En niet van het wegnemen van de oorzaken van ellende. We bieden onvoldoende echte hulp. We grijpen in. En we stellen kwetsbare burgers onvoldoende in staat zich te verweren tegen een grote en machtige overheid.
Zou het zo kunnen zijn dat wij, de bevoorrechten, steeds krampachtiger proberen het leven van mensen die het moeilijk hebben te regisseren? En dat we de overheid daarvoor als instrument gebruiken? Steeds meer controle, steeds meer melden, steeds dieper ingrijpen, steeds meer professionele hulp die eigenlijk niet geweigerd kan worden. Want wie hulp weigert vreest terecht dat de de hulpverlener in kwestie wel weg gaat. Niet om weg te blijven. Maar om versterking te halen. Eventueel met juridische stappen.
Voorzitter, voor het CDA is het helder. Als ouders kinderen de beentjes breken of er seksueel aan zitten moet er worden ingegrepen. Direct. Maar meestal liggen de zaken niet zo zwart wit. En is nietsdoen niet alleen een optie. Het is vaak de beste optie. We zouden moeten werken vanuit het diepgewortelde besef dat ouders er over gaan en niet wij. Geven ouders geen expliciete toestemming voor hulp dan is het stoppen want dan helpt het niet. Dit vraagt van de politiek het besef dat niemand een glazen bol heeft en er dingen fout kunnen en zullen gaan. De politiek moet hulpverleners steunen!
Laten we de route die een gezin door onze ‘hulpverleningsketen’ loopt eens volgen om te zien wat daar gebeurt.
Voorzitter,
Omdat we als overheid mensen snel willen kunnen helpen, wordt er in een aantal gemeenten geëxperimenteerd met het gebruik van data. Welke factoren beïnvloeden de kans op opvoedproblemen. Inkomen? Opleidingsniveau? Een ouder gezinnen? Strafblad? Schulden? Zelf in de jeugdzorg gezeten? Er zijn voorbeelden van gemeenten die data verzamelen en gebruiken om te bepalen welke hulp er gemiddeld per buurtniveau ingezet zou moeten worden. Maar het kan tot op persoonsniveau. Kan de minister hier op ingaan? Wat vindt hij hiervan?
Als een gezin in contact komt met een buurt of wijkteam dat hulp wil inzetten, wat is dan de ruimte van een burger om te weigeren? Drang en dwang. Waarbij ik aan de minister zou willen vragen wat in zijn ogen het precieze onderscheid tussen die twee is. En waar dat op is gebaseerd. En is drang niet eigenlijk nog veel erger. Want paternalisme en helemaal zonder kaders. Ouders accepteren hulp op basis van intimidatie en onder dreiging van uithuisplaatsing. Hoe ziet de minister dat?
Na het wijkteam komt Veilig Thuis. Zij hebben de taak om te aan de hand van meldingen te bekijken of er sprake is van misbruik of mishandeling. Maar hoe en op basis van welke criteria dat vastgesteld moet worden, staat nergens. Veilig Thuis krijgt 100.000 meldingen. En wat men doet is meestal zeer beperkt. Een triage en de melding ‘verrijken’ op basis van telefoontjes. Vindt de minister dat niet raar?
Daarna de Raad van de Kinderbescherming. Zij doen onderzoek. Maar er doen heel veel mensen ergens iets van onderzoek. Althans voeren gesprekken en schrijven hun bevindingen op. Ook de RVDK voert misschien een paar gesprekken. Toch hebben ouders niet altijd het gevoel echt gehoord te zijn. Is er niet altijd sprake van een daadwerkelijke verklarende analyse die samen met ouders gemaakt wordt. Is er niet altijd tegenspraak georganiseerd? Hoe ziet de minister dat?
De rol van de kinderrechter zou tegenwicht moeten bieden tegen de uitvoerende macht. De raad voor de Kinderbescherming voelt dat als haar taak. Maar is tegelijkertijd onderdeel van de uitvoerende macht. Zou er geen zwaardere rol voor de kinderrechter moeten zijn? Hoe ziet de minister dat?
En dan de beëindiging van het gezag en de zogenaamde aanvaardbare termijn en het opvoedbesluit. Binnen de GI nemen enkele mensen dat besluit. Dat kan toch niet zomaar. Dat heeft grote gevolgen voor de kans dat het kind ooit terugkomt. Namelijk nooit. Hoe ziet de minister dat?
Voorzitter,
Over rechtsbescherming is niet goed genoeg nagedacht. De oplossing zit hem volgens mij niet in het toevoegen van steeds meer juristen. Van steeds meer hulpverleners en belangenbehartigers. Van nieuwe procedures en klachtenregelingen. De oplossing zit hem in het systematisch doorakkeren van ieder moment van besluitvorming binnen de keten. Is iedere beslissing helder, transparant en op basis van goed vastgelegde criteria. En vooral, beslissen we vanuit de basishouding dat de burger er over gaat en wij niet?
Tot zover.