Nota naar aanleiding van het verslag - Regels omtrent gegevensverwerking in de persoonsgerichte aanpak van radicalisering en terroristische activiteiten

Deze nota naar aanleiding van het verslag i is onder nr. C toegevoegd aan wetsvoorstel 36225 - Regels omtrent gegevensverwerking in de persoonsgerichte aanpak van radicalisering en terroristische activiteiten i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Regels omtrent gegevensverwerking in de persoonsgerichte aanpak van radicalisering en terroristische activiteiten; Nota naar aanleiding van het verslag
Document date 28-06-2024
Publication date 28-06-2024
Nummer KST1150193
Reference 36225, nr. C
External link original article
Original document in PDF

2.

Text

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2023-2024

36 225    Regels omtrent gegevensverwerking in de persoonsgerichte aanpak van radicalisering en terroristische activiteiten

C    NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 27 juni 2024

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid. De antwoorden op de vragen van de bij het verslag betrokken fracties zijn in volgorde van het verslag beantwoord.

Definitie en afbakening

Vraag 1 (proportionaliteit en subsidiariteit)

Allereerst vragen de leden van GroenLinks-PvdA en D66 naar de definitie van radicalisering. De definitie ervan en de nadere duiding staan in de artikelen 1 en 5, leden 1 en 3.1 In het debat in de Tweede Kamer heeft de minister van Justitie en Veiligheid daarover gezegd dat een en ander geen checklist is waar iemand aan moet voldoen. "Het kan ook gaan om de samenhang en de stevigheid van de signalen, de sociale relaties en zelfredzaamheid." Een van de voorstellen van de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA2) is om een proportionaliteits- en subsidiariteitstoets op te nemen. Een proportionaliteitstoets gaat over of het maatschappelijk belang om de persoonsgerichte aanpak (PGA) in te stellen in verhouding staat tot de zwaarte van de inbreuk in de persoonlijke levenssfeer. Een subsidiariteitstoets gaat erover of de PGA het beste middel is om het doel van de overheid te bereiken. Daarop heeft de minister gereageerd met de bepaling dat er 'objectieve' criteria gebruikt worden. Echter, ook met objectieve criteria kunnen disproportionele besluiten genomen worden. Zo gebruikte de belastingdienst ook objectieve criteria in de toeslagenaffaire. De leden van de fracties van GroenLinks-PvdA en D66 gezamenlijk vragen waarom de regering het proportionaliteits- en subsidiariteitsvereiste niet in de wettekst heeft opgenomen.

Om te waarborgen dat bij de gegevensverwerkingen op grond van dit wetsvoorstel de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit in acht worden genomen, is een belangrijke rol weggelegd voor de weegploeg (de politie, het Openbaar Ministerie en de burgemeester tezamen). De weegploeg voorkomt dat personen ten onrechte worden besproken in het casusoverleg, door vóórafgaand aan bespreking in het casusoverleg aan de hand van een zorgvuldige analyse van de signalen en objectieve criteria te beoordelen of het, gelet op het doel van de casusoverleggen, noodzakelijk is om een aangemelde casus te bespreken in het casusoverleg.3 De weegploeg maakt de afweging of de aanmelding “casuswaardig" is. Dit omvat ook de toetsing aan proportionaliteit en subsidiariteit. Deze rol van de weegploeg is mede naar aanleiding van het advies van de NOvA opgenomen in het wetsvoorstel.4 Pas indien de weegploeg unaniem tot het oordeel komt dat betrokkene in een casusoverleg moet worden besproken, is bespreking in een casusoverleg aan de orde. Vervolgens beoordeelt de weegploeg voor welke partijen het met het oog op het doet van de casusoverleggen noodzakelijk is om deel te nemen, gelet op hun onderscheidenlijke taken en bevoegdheden.

Ook uit de basisprincipes van artikel 5 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) volgt dat steeds moet worden afgewogen of de gegevensverstrekking noodzakelijk en proportioneel is voor het doel. Dit geldt zowel in de fase waarin een aangemeld signaal wordt beoordeeld, als in de fase van het casusoverleg. Het is daarbij belangrijk dat de regels op een proportionele manier worden toegepast. De leverende deelnemers moeten in het concrete geval steeds afwegen of en in welke mate gegevensverwerking nodig is voor het doel van de persoonsgerichte aanpak en of dit redelijk en proportioneel is. Ook de doelomschrijving van de casusoverleggen in artikel 2, tweede lid, van het wetsvoorstel bevat expliciet de eis dat gegevens alleen verwerkt mogen worden voor zover dat noodzakelijk is voor de uitoefening, afstemming en coördinatie van de inzet van hun wettelijke taken en bevoegdheden. Deze eis maakt daarmee onderdeel uit van de beoordelingscriteria in zowel de weegfase als de casusoverlegfase.

De beginselen uit de AVG inzake proportionaliteit en subsidiariteit blijven altijd leidend. Hierop wordt toegezien door onder meer de functionarissen gegevensbescherming, de rechtmatigheidsadviescommissie en in de onafhankelijke audits.

Vraag 2 (sociale relaties)

Herhaaldelijk noemt de minister de in lid 3 van artikel 5 vermelde criteria 'objectief'. Ook dat artikel zelf vermeldt dat die criteria 'objectief' zijn. Maar is dat wel zo, zo vragen de leden van de fracties GroenLinks-PvdA en D66. Als voorbeeld noemen zij het criterium 'de sociale relaties van betrokkene' en vragen of daar niet een grote subjectieve interpretatievrijheid achter schuilgaat. Een boezemvriend kan daar onder vallen, maar ook een persoon met wie men op de basisschool heeft gezeten, daarna is geradicaliseerd en die men nadien wel eens op straat heeft gesproken. Een ander voorbeeld is het open criterium 'de situatie waarin de betrokkene verkeert' uit lid 1 van artikel 5. Kan de regering toelichten hoe de deelnemers voorafgaand aan het casusoverleg deze open bepalingen wegen en hoe een consistente lijn wordt bereikt?

Met sociale relaties wordt gedoeld op de contacten en relaties binnen en buiten een (extremistisch of terroristisch) netwerk. Kenmerkend zijn veranderingen in gedrag en in relaties, zowel met mensen binnen als buiten het netwerk. Positieve ontwikkelingen op dit aspect zijn een toename in de kwaliteit en kwantiteit van relaties met mensen uit een bredere gemeenschap of zelfs mensen die eerder als “de ander" werden gezien. Of van dergelijke sociale relaties sprake is, is vast te stellen op basis van de feiten. In die zin is het een objectief criterium.

De term sociale relatie is niet onbegrensd. Uit het doel van het wetsvoorstel vloeit voort dat de relatie relevant moet zijn in verband met de radicaliseringsproblematiek van de betrokkene. In een casusoverleg mogen alleen sociale relaties worden betrokken die relevant zijn voor het opstellen, uitvoeren of evalueren van het integrale plan van aanpak (aldus artikel 4, onderdeel h, van het wetsvoorstel). Het in de vraagstelling genoemde voorbeeld van een schoolgenoot die later is geradicaliseerd en die men nadien wel eens heeft gesproken is dus als zodanig niet voldoende. Dat zou anders zijn indien de contacten betrekking hebben op activiteiten die verband houden met de radicalisering van betrokkene of deel uitmaken van een (extremistisch of terroristisch) netwerk. Bij sociale relaties kan het ook gaan om personen uit de directe kring van betrokkene, zoals leden van diens huishouden, die door betrokkene worden geradicaliseerd of die bijdragen aan de radicalisering van de betrokkene.

De sociale context van een betrokkene kan een belangrijk onderdeel uitmaken van de weging of een betrokkene moet worden besproken. Daarom is het noodzakelijk dat ook de sociale relaties van de betrokkene kunnen worden meegewogen als één van de criteria, hetzij als mogelijke beschermende factor (bij voornoemde positieve ontwikkelingen), hetzij als mogelijke risicofactor.

Het is vaak de combinatie van hoe iemand scoort op de criteria, bedoeld in artikel 5, derde lid, van het wetsvoorstel, die bepaalt of iemand wordt besproken in het casusoverleg. De sociale relaties maken niet het hoofdvoorwerp van de weging uit. Vanuit die optiek is het van belang om nogmaals te benadrukken dat een betrokkene enkel kan worden besproken indien en voor zover dit noodzakelijk is voor de doelstelling van het casusoverleg. Uit de praktijk blijkt bijvoorbeeld dat een signaal dat een persoon omgang heeft met een extremistisch netwerk, bekend is bij een afdeling van de gemeente, zoals jongerenwerk of leerplicht. Alleen dit signaal is onvoldoende om iemand te bespreken in een casusoverleg radicalisering. Echter, aangevuld met het afbreken van beschermende netwerken zoals onderwijs of familie en het vertonen van extremistisch gedrag of (gewelddadige) uitingen kan dat wel het geval zijn.

Het onderhavige wetsvoorstel geeft samen met de beschikbare methodieken handvatten om een casus eenduidig en transparant te wegen. Dit is in lijn met de inzet om zoveel mogelijk evidence based te werken. In een rapport over ideologische duidingen hebben het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) en de Vrije Universiteit Amsterdam aanbevolen om verschillende duidingsmethodieken te evalueren; in de kabinetsreactie van 5 juli 2023 is deze aanbeveling omarmd en toegelicht dat voor enkele ketens de methodiek reeds is geëvalueerd.5

Vraag 3 (vereisten voor aanmelding casus)

Bij herhaling stelt de minister in het overleg met de Tweede Kamer dat het moet gaan om gedragingen met als doel geweld te gebruiken voor extremistische doeleinden. Maar de zinsnede over de situatie van betrokkenen duidt niet op gedragingen. De leden van de fracties van GroenLinks-PvdA en D66 vragen of de regering dit nader kan toelichten.

Artikel 1 geeft als definitie van radicalisering: 'het proces dat uiteindelijk kan leiden tot terroristische activiteiten of extremistische activiteiten, waarbij men vanuit ideologisch motief bereid is in ernstige mate de wet te overtreden of de democratische rechtsstaat te ondermijnen. ' Het is de leden van de fracties GroenLinks-PvdA en D66    nog    niet    duidelijk    wanneer    dit    proces    begint. Zij    vragen    aan de regering of dat begin ook uit gedragingen moet bestaan.

Gelet op artikel 5, eerste lid, van het wetsvoorstel kan een casus alleen worden aangemeld “naar aanleiding van gedragingen van een natuurlijke persoon of rechtspersoon die in verband kan worden gebracht met radicalisering of terroristische activiteiten of een situatie waarin deze verkeert, die verband houden met het doel van het casusoverleg".

Voor aanmelding van een casus bij de weegploeg moet de betrokkene inderdaad in principe gedragingen verrichten die duiden op radicalisering en die kunnen leiden tot extremistische of terroristische activiteiten. Het is evenwel in sommige gevallen denkbaar dat sprake is van problemen in de (gezins)situatie waarin betrokkene verkeert die leiden, hebben geleid of, gelet op duidelijke en objectieve aanwijzingen daarvoor, zonder interventie zouden gaan leiden tot radicalisering van betrokkene. De zinsnede “of een situatie waarin deze verkeert" biedt ruimte om de casus aan te melden. In het antwoord op vraag 2 is gewezen op het voorbeeld van leden van het huishouden van betrokkene die bijdragen aan diens radicalisering, bijvoorbeeld bij een jeugdige in een gezin waar volwassen gezinsleden zijn geradicaliseerd, en waar een groot risico bestaat dat ook de jeugdige radicaliseert. Het moet daarbij gaan om serieuze en objectiveerbare risico's. Een ander voorbeeld is indien er vanuit het sociale of zorgdomein van de gemeente signalen binnenkomen over de situatie waarin de betrokkene verkeert die duiden op radicalisering, zoals een betrokkene die uitsluitend persoonlijke of sociale steun heeft binnen een extremistisch netwerk en alle externe hulp afwijst.

Het proces van radicalisering kan in de praktijk starten met bepaalde (ideologische) gedachten of denkbeelden, maar het louter hebben van bepaalde gedachten en denkbeelden is onvoldoende voor bespreking in een weegploeg of casusoverleg radicalisering.

Dat een casus kan worden aangemeld, wil uiteraard nog niet zeggen dat een casus ook zal worden besproken in een casusoverleg. Daarvoor gelden aanvullende criteria: weging aan de objectieve criteria uit artikel 5, derde lid, van het wetsvoorstel bepaalt of een casus bespreekwaardig is.

Vraag 4 (anti-institutioneel extremisme)

In het debat gaf de minister aan dat anti-institutionele motieven ideologische motieven kunnen zijn die onder de definitie kunnen vallen. Stelt de regering hiermee dat autonomen of soevereinen hieronder kunnen vallen?

De onderliggende ideologie is niet relevant bij bepaling of een casus in aanmerking komt voor bespreking in het casusoverleg radicalisering. De vraag is of een persoon een (potentieel) gevaar vormt voor de (nationale) veiligheid doordat hij radicale opvattingen combineert met het (in)direct legitimeren van geweld, of de bereidheid heeft om activiteiten te verrichten die de democratische rechtsorde ondermijnen. Per casus wordt op grond van objectieve criteria beoordeeld of een persoonsgerichte, integrale aanpak noodzakelijk is. Ook in het geval dat een persoon anti-institutionele motieven heeft, kan die persoon besproken worden in een casusoverleg radicalisering indien wordt voldaan aan de in het voorstel genoemde objectieve criteria. In de publicatie van de AIVD over anti-institutioneel-extremisme in Nederland staat vermeld dat de voornaamste dreiging van het anti-institutioneel-extremisme is dat de democratische rechtsorde op de lange termijn waarschijnlijk ernstig wordt ondermijnd door de verspreiding van het narratief over een 'kwaadaardige elite', waarmee een beeld wordt geschetst dat feitelijk onjuist is. Daarmee tast het narratief het vertrouwen in de wetgevende, uitvoerende, en/of rechtsprekende macht, de 'traditionele' media en wetenschap onterecht aan, en ondermijnt het langzaam maar zeker de legitimiteit van deze instituties.6

Vraag 5 (concrete gedragingen)

De definitie geeft aan dat het 'uiteindelijk kan leiden tot terroristische of extremistische activiteiten'. Betekent dit dat de regering van opvatting is dat 'kan leiden' een    mogelijkheid    in    zich    houdt    die    niet    uit concrete    gedragingen    blijkt?

Radicalisering is een proces dat uiteindelijk kan leiden tot terroristische of extremistische activiteiten. Voor aanmelding van een casus bij een weegploeg moeten er in principe concrete gedragingen zijn waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van radicalisering van de betreffende persoon. Zoals hierboven op vraag 3 is geantwoord, is het niet uit te sluiten dat in sommige gevallen sprake is van een situatie waarin de omstandigheden blijk geven van objectieve en duidelijke aanwijzingen van radicalisering van betrokkene. In het geval dat er gedragingen ten grondslag liggen aan aanmelding van een casus in de weegploeg, hoeven die gedragingen op het moment van aanmelding nog niet terroristisch of extremistisch van aard te zijn. Het gaat immers om het proces dat kan leiden tot terroristische of extremistische activiteiten. Indien gedragingen wel direct terroristisch van aard zijn, grijpen onze inlichtingen-, veiligheids- en opsporingsdiensten uiteraard onmiddellijk in.

Vraag 6 (inschatting geweldsbereidheid)

Hoe schatten de deelnemers voorafgaand aan het casusoverleg in of iemand of een groep eventueel bereid is geweld te gebruiken?

Voor de inschatting van geweldsbereidheid worden experts gevraagd om een duiding te maken. Deze expert - van de politie, van de gemeente zelf of van een externe organisatie - weegt de gedragingen van de betrokken persoon en duidt of hieruit blijkt dat de persoon mogelijk geweldsbereid is. Experts zijn getraind in het herkennen en onderkennen van signalen die wijzen op geweldsbereidheid, denk hierbij ook aan eerder gepleegd geweld.

Vraag 7 (hoorplicht)

Waarom staat er niet een hoorplicht van de betrokkene in het wetsvoorstel, met een uitzondering bijvoorbeeld wanneer dat de onderzoeksbelangen ernstig doorkruist?

Het wetsvoorstel staat er niet aan in de weg dat de betrokkene wordt uitgenodigd voor deelname aan het casusoverleg, mits betrokkene dat zelf wenst en dit de kans op succes van de aanpak vergroot en het doel en de effectiviteit van het casusoverleg niet in de weg staat. Het is aan de weegploeg om te bepalen of zij de betrokkene uitnodigen voor het casusoverleg. Zij kan er ook voor kiezen om betrokkene niet uit te nodigen, bijvoorbeeld omdat deelname opsporingsbelangen zou doorkruisen of zou bijten met de ruimte die professionals ervaren om hun strategieën op tafel te leggen.

Voor opname van een hoorplicht in het wetsvoorstel is geen aanleiding gezien. Er worden immers geen beslissingen door het casusoverleg als geheel genomen over de aanpak van personen of over de uitoefening van taken of de aanwending van bevoegdheden door deelnemende partijen. Die bevoegdheid blijft bij elke deelnemer zelf berusten. In het casusoverleg stemmen de deelnemers de maatregelen af.

Overigens geldt op grond van artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht in principe een hoorplicht indien een deelnemer aan het casusoverleg een bestuursrechtelijk besluit met betrekking tot de betrokkene wil nemen. In dat geval zal de betrokkene dus in beginsel moeten worden gehoord door de betreffende deelnemer met betrekking tot het door die deelnemer voorgenomen besluit.

Vraag 8 (scheidslijn tussen activisme en extremisme)

Een andere vraag is wanneer activisme onder extremisme valt en daarmee onder de reikwijdte van het wetsvoorstel. De minister zegt in de plenaire behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer dat zulks het geval is als de activist bereid is om de wet 'in ernstige mate' te overtreden. Dit criterium is volgens de leden van de fracties GroenLinks-PvdA en D66 weinig onderscheidend omdat het begrip "in ernstige mate" rekbaar is. Deze leden vragen of het verbranden van asbest of mest op de snelweg door boeren een ernstige overtreding van de wet is. En hoe zit dat met Extinction Rebellion die snelwegen bezet of Greenpeace die boorplatforms bezet?

Hier moet worden benadrukt dat activisme buiten de reikwijdte van het wetsvoorstel valt. De term activisme valt per definitie nooit onder extremisme. Bij activisme wordt geprobeerd om op buitenparlementaire wijze, maar binnen de kaders van de democratische rechtsorde, politieke besluitvorming te beïnvloeden. Hierbij zijn ernstige wetsovertredingen, zoals gewelddadige acties, niet aan de orde. Extremisme moet duidelijk worden onderscheiden van activisme.7 Van extremisme is sprake bij een ernstige overtreding van de wet of bij activiteiten die de democratische rechtsstaat ondermijnen. Burgerlijke ongehoorzaamheid, zoals het bewust laten arresteren voor lichte wetsovertredingen, wordt gerekend tot activisme. Gewelddadigheden zijn geen lichte overtredingen.

Alvorens iemand voor bespreking in een casusoverleg in aanmerking komt, zal moeten worden vastgesteld of er sprake is van radicalisering als bedoeld in artikel 1 van het wetsvoorstel. De door de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA en D66 genoemde voorbeelden betreffen wetsovertredingen, maar hoe ernstig deze zijn, verschilt per geval en is niet in zijn algemeenheid te beantwoorden.

Als is vastgesteld dat er sprake is van de bereidheid om in ernstige mate de wet te overtreden, dan betekent dat nog niet automatisch dat bespreking in een casusoverleg aan de orde is. Daarvoor moet de weegploeg eerst nog toetsen aan de objectieve criteria uit artikel 5, derde lid, van het wetsvoorstel. De weegploeg zal de genoemde voorbeelden dus moeten beoordelen aan de hand van onder meer de mate waarin betrokkene bereid is geweld toe te passen of te propageren, de mate waarin betrokkene vasthoudt aan extremistische denkbeelden, zijn sociale relaties, de mate van identificatie met een extremistische groep of ideologie, en zijn zelfredzaamheid.

Vraag 9 (racistische, homofobe of antisemitische spreekkoren)

Tevens wordt de regering gevraagd in welke situaties een persoonsgerichte aanpak in het kader van dit wetsvoorstel van toepassing kan zijn op voetbalhooligan. Zijn spreekkoren met racistische, homofobe of antisemitische lading te zien als gedragingen die onder de definitie van radicalisering of extremisme kunnen vallen, nu zij een aantasting zijn van de waarden in de democratische rechtsstaat en de wet in ernstige mate overtreden (discriminatieverbod, groepsbelediging)?

Hoe ernstig en verwerpelijk - en in principe strafbaar - spreekkoren met een racistische, homofobe of antisemitische lading ook zijn, dergelijke gedragingen vallen niet per definitie onder de reikwijdte van het wetsvoorstel. Per casus wordt op grond van objectieve criteria beoordeeld of een persoonsgerichte, integrale aanpak noodzakelijk is. De belangrijkste vraag is of een persoon een (potentieel) gevaar vormt voor de (nationale) veiligheid doordat hij radicale opvattingen combineert met het (in)direct legitimeren van geweld, of de bereidheid heeft om activiteiten te verrichten die de democratische rechtsorde ondermijnen. Onderdeel van de definitie is ook dat dit vanuit een ideologisch motief gebeurt. Dat zal bij voetbalhooligans waarschijnlijk vaak niet het geval zijn.

Een voetbalhooligan kan worden besproken in een casusoverleg radicalisering, bijvoorbeeld indien de betreffende persoon vanuit rechtsextremistisch gedachtegoed handelt en uit zijn gedragingen een bereidheid tot het toepassen of propageren van geweld kan worden afgeleid. Het gaat dus echt om radicale opvattingen in combinatie met legitimering van geweld, of de bereidheid om de democratische rechtsorde te ondermijnen.

Vraag 10 (scheidslijn tussen activisme en extremisme)

De leden van de fracties van GroenLinks-PvdA en D66 vragen of de regering kan aangeven wanneer activisten die demonstreren tegen overheidsbeleid onder de reikwijdte van dit wetsvoorstel gaan vallen. Hangt dat er vanaf of zij zich tegen aanwijzingen van het bevoegd gezag verzetten, of zij haatdragende leuzen roepen of moet er sprake zijn van bijkomende omstandigheden?

Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 valt activisme buiten de reikwijdte van het wetsvoorstel. Het grondrecht om op geweldloze wijze te demonstreren tegen welk overheidsbeleid dan ook staat niet ter discussie. Activisme valt niet onder extremisme. Bij activisme wordt geprobeerd om op buitenparlementaire wijze, maar binnen de kaders van de democratische rechtsorde, politieke besluitvorming te beïnvloeden. Hierbij zijn ernstige wetsovertredingen, zoals gewelddadige acties, niet aan de orde. Burgerlijke ongehoorzaamheid, zoals het bewust laten arresteren voor lichte wetsovertredingen, wordt gerekend tot activisme. Gewelddadigheden zijn geen lichte overtredingen maar ernstige misdrijven.

In de weegploeg wordt een weging gemaakt aan de hand van de objectieve criteria zoals opgenomen in artikel 5, derde lid, van het wetsvoorstel, om te bepalen of een casus bespreekwaardig is. Die persoon moet een (potentieel) gevaar vormen voor de (nationale) veiligheid doordat hij radicale opvattingen combineert met het (in)direct legitimeren van geweld, of de bereidheid heeft om activiteiten te verrichten die de democratische rechtsorde ondermijnen. Door de weegploeg worden onder meer de volgende criteria gehanteerd: de mate waarin betrokkene bereid is geweld toe te passen of te propageren, de mate waarin betrokkene vasthoudt aan extremistische denkbeelden, zijn sociale relaties, de mate van identificatie met een extremistische groep of ideologie, en zijn zelfredzaamheid.

Uitwerking van de Persoonsgerichte Aanpak (PGA)

Vraag 11 (effecten en aantallen casusoverleggen)

Uit de bespreking in de Tweede Kamer blijkt dat er landelijk nu zo'n 250 a 300 personen in een casusoverleg zijn besproken de afgelopen jaren. Kan de regering de leden van de fractie GroenLinks-PvdA en D66 aangeven wat de ervaringen van de betrokken personen zijn geweest die onderwerp zijn geweest van zo'n casusoverleg? Daarover lijkt weinig bekend te zijn. Hebben de op hen toegepaste interventies naar aanleiding van het delen van hun gegevens een positieve uitwerking gehad? Privacy First meldt dat er - gebaseerd op informatie die zij hebben ontvangen van gemeentes - op dit moment tienduizenden Nederlanders zich in een PGA bevinden.8 Kan de regering aangeven of dit aantal al dan niet klopt?

Dat de casusoverleggen een belangrijke rol vervullen, blijkt uit meerdere evaluatierapporten van de aanpak op lokaal en regionaal niveau. Hierop is ingegaan in de memorie van toelichting, paragraaf 8.10, onder “Effectiviteit persoonsgerichte aanpak".

Zoals nader toegelicht tijdens het debat over dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer,9 doet de Inspectie Justitie en Veiligheid onderzoek naar de samenwerking van gemeenten, politie en Openbaar Ministerie op het gebied van het signaleren van radicaliserende mensen. Dit rapport zal binnenkort worden uitgebracht. Ik heb toegezegd dat ik in mijn beleidsreactie ook zal ingaan op effectiviteit van de lokale aanpak.

Wat de laatste deelvraag betreft, heb ik toegelicht in het debat over dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer, dat er op dit moment zo'n 250 tot 300 personen worden besproken in een casusoverleg radicalisering.10 Er zijn uiteraard meer varianten van een lokale persoonsgebonden aanpak, bijvoorbeeld die van veelplegers of verwarde personen die (psychische) zorg nodig hebben. Deze persoonsgebonden aanpakken vallen niet onder de reikwijdte van dit wetsvoorstel. Hoeveel mensen er in totaal in alle gemeenten van Nederland zijn opgenomen in een bepaald(e) programma of aanpak, kan ik niet aangeven.

Vraag 12 (Amsterdamse Top 600)

De minister zegt in het debat in de Tweede Kamer dat de resultaten van de persoonsgebonden aanpak Zorg- en Veiligheidshuizen bij de top 600 van (bijna) criminele jongeren niet vertaalbaar zijn naar de aanpak van radicalisering. De leden van de fracties GroenLinks-PvdA en D66 vragen de minister dit nader toe te lichten.

In het debat heb ik gezegd dat “de resultaten van de andere evaluaties, bijvoorbeeld van de top 600 (...) niet vertaalbaar [zijn] naar de aanpak van radicalisering. Dat is gewoon een hele andere aanpak."11 Hiermee bedoel ik dat de Amsterdamse Top 600-aanpak niet te vergelijken is met de casusoverleggen radicalisering. Het betreft bijvoorbeeld heel andere doelstellingen. De Top 600-aanpak is niet gericht op radicalisering, maar op het terugdringen van recidive, het verbeteren van het toekomstperspectief en het voorkomen van instroom van de broertjes en zusjes (en kinderen) van Top600-personen. Het WODC heeft overigens alleen de doelstelling inzake het terugdringen van recidive onderzocht, en niet de twee andere doelen. Voor het overige verwijs ik naar mijn reactie op dit WODC-onderzoek, waarin is aangegeven dat het onderzoek zich zeer specifiek op de Amsterdamse Top 600 richt en dat de gemeente de uitkomsten oppakt.12

Vraag 13 (verhouding met andere casusoverleggen)

Het wetsvoorstel gaat over het delen van gegevens tussen instanties en niet zozeer over de interventies die zij afspreken te gaan plegen, terwijl die interventies juist voor betrokkenen voelbaar zijn en diep in kunnen grijpen op hun persoonlijke vrijheid. Een jongeman die spijbelt van school, jihadistische websites bezoekt, foute geradicaliseerde vrienden heeft en wetsovertredingen begaat bij bepaalde demonstraties valt wellicht in beide categorieën. Welke aanpak wordt er dan voor hem gekozen? De minister stelt dat er een heel andere grondslag geldt voor beide aanpakken en dat dossiers niet zomaar overgedragen mogen worden van het ene groepsoverleg naar de casusbespreking uit dit wetsvoorstel. Maar vaak zullen de deelnemers exact dezelfde zijn. Hoe wordt dit gecontroleerd? Graag een reflectie van de regering.

Het klopt dat de gegevens uit een casusoverleg radicalisering niet mogen worden vermengd met de gegevens van een regulier casusoverleg in een Zorg- en Veiligheidshuis, en dat uit contact met medewerkers die ervaring hebben met de casusoverleggen is gebleken dat de gegevensverwerking nu al gescheiden is. In het debat in de Tweede Kamer heb ik dit toegelicht.13 De scheiding wordt geborgd doordat er per casus een autorisatie wordt verleend, uitsluitend aan degenen die mogen deelnemen aan het casusoverleg radicalisering. Artikel 13 van het wetsvoorstel borduurt hierop voort door deze praktijk als verplichting te codificeren in het kader van de autorisaties. In de memorie van toelichting is toegelicht dat wanneer gebruik wordt gemaakt van het ICT-systeem van een Zorg- en Veiligheidshuis, gewaarborgd dient te worden dat de gegevensverwerkingen die verricht worden ten behoeve van een casusoverleg radicalisering gescheiden plaatsvinden van de gegevensverwerkingen die verricht worden ten behoeve van de casusoverleggen die plaatsvinden in het Zorg- en Veiligheidshuis.14 De naleving van de regels kan worden gecontroleerd door de functionarissen voor gegevensbescherming, de onafhankelijke privacy audits en de Autoriteit persoonsgegevens.

Vraag 14 (mogelijke interventies)

Het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) is niet bepaald positief over de persoonsgerichte aanpak die betrekking had op de top 600 van (bijna) criminele jongeren.15 Uit het onderzoek blijkt zelfs dat jongeren die niet in de betreffende aanpak waren opgenomen minder recidiveerden. Nu begrijpen de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA en D66 dat de persoonsgebonden aanpak bij radicalisering en terroristische activiteiten een andere grondslag heeft dan de Zorg- en Veiligheidshuizen uit de Wet Gegevensverwerking Samenwerkingsverbanden, maar zij vermoeden dat bij sommige radicaliserende jongeren de te plegen interventies hetzelfde zullen zijn. Al was het alleen maar omdat de partners die gegevens delen hetzelfde zijn (gemeente, politie, OM, jeugdzorg, onderwijsinstellingen, woningcorporatie, psychosociale hulpverlening etc.) Kan de regering een overzicht geven van de interventies die gepleegd kunnen worden naar aanleiding van het casusoverleg uit dit wetsvoorstel en of die anders zullen zijn dan die van de partners in het Zorg- en Veiligheidshuis?

Een overzicht van de mogelijke interventies is gegeven in de opsommingen uit artikel 3 van het wetsvoorstel en in paragrafen 2.1 en 2.3 van de memorie van toelichting.

De reguliere deelnemers aan de casusoverleggen radicalisering kennen enige overlap ten opzichte van de casusoverleggen in de Zorg- en Veiligheidshuizen. Dat is het geval bij de politie, het openbaar ministerie, de burgemeester, het college van burgemeester en wethouders, reclasseringsinstellingen en de raad voor de kinderbescherming. Er zijn ook verschillen: bij Zorg- en Veiligheidshuizen zijn ook de Dienst Justitiële Inrichtingen, de GGD, Veilig Thuis, Jeugdbescherming, de GGZ en sociale wijkteams reguliere deelnemers.

Voor zover de deelnemers overlappen, zullen de interventies niet zonder meer hetzelfde zijn. De gegevens uit een casusoverleg radicalisering mogen overeenkomstig artikel 6, vierde lid, van de AVG alleen verder worden verwerkt als dat is voor een doelstelling die verenigbaar is met het doel van het casusoverleg radicalisering.

Dat kan bijvoorbeeld bij het openbaar ministerie betekenen dat de mogelijke strafrechtelijke sancties en maatregelen speciaal gericht zijn op het voorkomen van de voorbereiding van terroristische misdrijven,16 in tegenstelling tot bij de Zorgen Veiligheidshuizen.

Vraag 15 (Amsterdamse Top 600)

Als de te plegen interventies in het kader van de persoonsgerichte aanpak niet veel van elkaar zullen afwijken, hoe beziet de regering dan de teleurstellende uitkomst van het WODC-onderzoek over de persoonsgerichte aanpak op lokaal niveau bij Zorg- en Veiligheidshuizen, zo vragen de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA en D66. En wat kan men leren van de aanpak die al wel is onderzocht?

Zoals in de vorige antwoorden is toegelicht, gaat het WODC-onderzoek specifiek over de Amsterdamse Top600-aanpak, die voor één van de drie doelstellingen is onderzocht, en is dit iets heel anders dan de casusoverleggen radicalisering.

Vraag 16 (etnisch profileren)

Hoe voorkomen de deelnemers, die ingevolge artikel 5 van het wetsvoorstel de weging doen voorafgaand aan het casusoverleg, dat zij niet ongewild etnisch profileren? De minister wuift deze angst weg door te wijzen op de professionaliteit van de weegploeg en dat de rechtmatigheidscommissie aandacht besteedt aan het gevaar van discriminatie. De leden van de fracties van GroenLinks-PvdA en D66 vragen de regering of zo wel voldoende is verankerd dat etnisch profileren uit den boze is. Welke additionele maatregelen worden genomen om dit te voorkomen?

Het discriminatieverbod geldt onverkort. In het debat over het wetsvoorstel in de Tweede Kamer heb ik drie feitelijke maatregelen genoemd om (onbewuste) discriminatie te voorkomen.17 Ik heb deze uitgewerkt in de concept-algemene maatregel van bestuur die behoort bij dit wetsvoorstel. Deze is inmiddels in internetconsultatie gegaan.18 Het betreft de volgende maatregelen:

  • 1. 
    De noodzaak tot bespreking van een bepaalde casus wordt op geen enkele wijze bepaald door gegevens over etniciteit. Om dit buiten iedere twijfel te stellen, is in artikel 10 van het ontwerpbesluit een verplichting opgenomen voor de deelnemers aan het casusoverleg om er bij de verwerking van bijzondere categorieën persoonsgegevens op acht te slaan dat zij geen onderscheid maken op grond van nationaliteit, ras of etnische afkomst, politieke, religieuze of levensbeschouwelijke overtuigingen of gezondheid. Artikel 10 uit het ontwerpbesluit verduidelijkt dat deze gegevens niet bepalend mogen zijn voor de vraag of een persoon in verband kan worden gebracht met radicalisering of terroristische activiteiten.
  • 2. 
    In de rechtmatigheidsadviescommissie moet aandacht zijn voor het tegenaan van risico's op ongelijke behandeling en discriminatie, zoals ik in het debat het gesteld. Dit is geëxpliciteerd in artikel 13, derde lid, van het voornoemde ontwerpbesluit. Dit past binnen de taak van rechtmatigheidsadviescommissie op grond van artikel 15 van het wetsvoorstel om de rechtmatigheid van de verwerking van persoonsgegevens in de casusoverleggen structureel te beoordelen: deze taak ziet ook op het signaleren van mogelijke discriminatierisico's bij de gezamenlijke gegevensverwerking.
  • 3. 
    In de opleiding van medewerkers van de casusoverleggen moet ook een zorgvuldige omgang met persoonsgegevens en data-ethiek aan de orde komen. Daaronder valt ook het tegengaan van discriminatie. Daarom is dit opgenomen in artikel 16 van het ontwerpbesluit. Bij data-ethiek en zorgvuldige omgang met persoonsgegevens komt ook het tegengaan van (onbewuste) discriminatie aan de orde.

Vraag 17 (kunstmatige intelligentie)

Klopt het dat Kunstmatige Intelligentie kan worden gebruikt om gegevens over een bepaald persoon te genereren? Op welke wijze wordt dit ingezet en op basis van welke data? Is er steeds sprake van menselijke tussenkomst bij het gebruik van deze Kunstmatige Intelligentie? Kan de regering de garantie geven dat er geen sprake is van discriminerende risicoprofielen? En wordt dit gebruik ook gemeld in het algoritmeregister van de overheid?

Het wetsvoorstel regelt geen bevoegdheid om kunstmatige intelligentie te gebruiken in de casusoverleggen. Dit zou op gespannen voet staan met het uitgangspunt van een persoonsgerichte aanpak, waarbij elk individueel geval opnieuw moet worden getoetst. Naar wij begrijpen is er vanuit de gemeenten om die reden ook geen behoefte om dit geautomatiseerd te gaan doen, juist vanwege die zorgvuldige persoonlijke afweging.

Vraag 18 (informeren van en inzage in dossier betrokkene)

Wanneer iemand onderwerp is van casusoverleg ingevolge dit wetsvoorstel moet betrokkene hierover tijdig geïnformeerd worden. Dat is de hoofdregel uit de AVG, maar er zijn uitzonderingen op zoals bij het opsporingsbelang. De minister stelt dat betrokkenen vrijwel altijd door gemeenten op de hoogte worden gebracht. Is dat wel zo, vragen de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA en D66. De leden van beide fracties hebben andere signalen uit de praktijk ontvangen. Waarom staat niet in de wettekst dat de betrokkene, behoudens uitzonderingen, tijdig een melding van het onderzoek in het casusoverleg krijgt? Dit was ook door de Nederlandse orde van advocaten (NOvA) geadviseerd.19 Omdat de betrokkene, als er al melding is gemaakt dat hij onderwerp is van een casusoverleg, geen inzagerecht heeft in alle gegevens die over hem worden gedeeld, kan hij geen proportionaliteits- en subsidiariteitstoets doen. Graag een reflectie van de regering.

Het advies van de NOvA is niet overgenomen omdat de informatierechten van de betrokkene reeds volgen uit de AVG, te weten artikel 14 en, voor wat betreft het recht op inzage artikel 15 van de AVG. Op dit voorstel van de NOvA is ingegaan in de memorie van toelichting.20 De termijn waarbinnen een betrokkene moet worden geïnformeerd over de gegevensverwerking, is geregeld in artikel 14, derde lid, AVG. Uitgangspunt is dat dit moet gebeuren binnen een redelijke termijn, maar uiterlijk binnen één maand na de verkrijging van de persoonsgegevens, afhankelijk van de concrete omstandigheden waarin de persoonsgegevens worden verwerkt.

In het debat in de Tweede Kamer heb ik aangegeven dat volgens gemeenten betrokkenen in de praktijk vrijwel altijd worden geïnformeerd.21 De vrees dat te pas en te onpas uitzonderingen op de informatierechten van betrokkene worden ingeroepen, deel ik niet. De uitzondering inzake het opsporingsbelang zal doorgaans niet aan de orde zijn waar het gaat om vroegsignalering. In deze vroege fase wordt primair beoogd om strafbare feiten te voorkomen. Het uiteindelijke doel van het voorkomen, verminderen en bestrijden van radicalisering is om te voorkomen dat radicalisering overgaat naar geweld.

Mochten de deelnemers een uitzonderingsgrond inroepen, dan moeten zij overeenkomstig artikel 11 van het wetsvoorstel aan de rechtmatigheidsadviescommissie een schriftelijke motivering ter inzage geven, ten behoeve van haar taak om de rechtmatigheid te beoordelen. Dit artikel is aan het wetsvoorstel toegevoegd door het aangenomen amendement Van Nispen c.s.22

Om de informatierechten te faciliteren, krijgt elk casusoverleg op grond van artikel 12, vierde lid, onder b, van het wetsvoorstel een contactpunt. Dat contactpunt is ervoor verantwoordelijk om betrokkenen actief te informeren over de gegevensverwerking. Ook kan een betrokkene bij het contactpunt inzage vragen.

Wanneer het contactpunt de betrokkene niet kan informeren vanwege een bepaalde uitzonderingsgrond, dan moet intern worden gemeld wanneer dat niet meer aan de orde is, zodat het contactpunt de betrokkene dan alsnog kan informeren. Dit is opgenomen in artikel 4, derde lid, van de voornoemde ontwerp-algemene maatregel van bestuur die behoort bij dit wetsvoorstel.

Vraag 19 (rechtsbescherming)

AZs de betrokkene het niet eens is met het casusoverleg en niet wil dat allerlei instanties zijn gegevens delen, wat is dan zijn rechtspositie, zo vragen de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA en D66. De minister heeft aangegeven dat de betrokkene niet in bezwaar of beroep kan, omdat het delen van gegevens in het casusoverleg geen rechtshandeling is. Maar hoe kan de betrokkene dan in het geweer komen tegen het verstrekken van zijn gegevens door allerlei partners?

In het debat heb ik aangegeven dat een aanmelding voor een casusoverleg een feitelijke handeling is, dus geen besluit, en dat betrokkene dus niet in bezwaar en beroep kan tegen die aanmelding. Daarbij heb ik ook genoemd dat er andere elementen van rechtsbescherming zijn, namelijk:

  • 1. 
    Betrokkene hebben de rechten uit hoofdstuk III van de AVG, zoals het recht op inzage, op rectificatie of op wissing van gegevens, onder meer als die onrechtmatig worden verwerkt.
  • 2. 
    Het wetsvoorstel bepaalt dat elk casusoverleg een contactpunt krijgt waar burgers terecht kunnen voor hun rechten op grond van de AVG. Dit contactpunt moet burgers ook op eigen initiatief informeren indien een casusoverleg over hen spreekt.
  • 3. 
    Ten derde kan een betrokkene bezwaar maken bij het contactpunt als bijvoorbeeld het verzoek om inzage of rectificatie wordt geweigerd. Die weigering is een besluit volgens de Algemene wet bestuursrecht, zodat de betrokkene daartegen in bezwaar kan gaan. Daarna is ook nog beroep bij de bestuursrechter mogelijk.
  • 4. 
    Tot slot kan een betrokkene een klacht indienen bij de Autoriteit Persoonsgegevens en verzoeken om handhaving.

Vraag 20 (aansprakelijkheid)

Het valt de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA en D66 op dat het wetsvoorstel geen regeling kent voor het toekennen van een schadevergoeding, mocht (op de een of andere manier) blijken dat de verzamelde en gedeelde informatie over betrokkene onjuist was en dat betrokkene redelijkerwijs niet in zo'n persoonsgerichte aanpak had mogen worden opgenomen. Op welke wijzen kan de betrokkenen de overheid aansprakelijk stellen en met succes een schadevergoeding claimen? Kan de regering hierop reflecteren?

In dit opzicht is er geen verschil met iedere andere verwerking van persoonsgegevens. Op grond van artikel 82 van de AVG heeft een betrokkene die materiële of immateriële schade heeft geleden als gevolg van een overtreding van de AVG het recht op schadevergoeding. De verwerkingsverantwoordelijken zijn aansprakelijk voor een onrechtmatige gegevensverwerking waardoor een betrokkene schade lijdt. De deelnemers, genoemd in artikel 3, eerste lid, van het wetsvoorstel zijn de verwerkingsverantwoordelijken.

Vraag 21 (contactpunt)

Kan de regering ook duidelijk aangeven hoe een contactpunt gaat werken? Wie kun je als burger benaderen in een persoonlijk gesprek als je over een casusoverleg of over een persoonsgerichte aanpak van gedachten wilt wisselen met een van de overheidsinstanties? Het uitgangspunt dat er altijd een fysiek, persoonlijk contact met de overheid moet zijn, is door de regering naar aanleiding van de toeslagenaffaire onderschreven. Ook de Nationale Ombudsman pleit hiervoor. Kan de regering toelichten hoe dit in de praktijk heeft gewerkt bij diegenen die onderworpen werden aan een persoonsgerichte aanpak? Hoe gaat dit na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel toegepast worden?

In artikel 2 van de voornoemde ontwerp-algemene maatregel van bestuur die behoort bij dit wetsvoorstel is de burgemeester van de gemeente van verblijf van betrokkene aangewezen als contactpunt waar betrokkene zijn AVG-rechten kan uitoefenen. Omdat de verplichting tot een contactpunt nieuw is, kan de vraag hoe dit heeft uitgewerkt, niet worden beantwoord. Hoe dit zal worden toegepast na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel, zal worden betrokken bij de wetsevaluatie op grond van artikel 24 van het wetsvoorstel.

Vraag 22 (voorkomen van onterechte bespreking)

Uit het wetsvoorstel volgt dat iedereen een melding kan doen over een ander en in de praktijk kan dit leiden tot pestmeldingen of tot een vorm van stalking (herhaaldelijk over een persoon bij overheidsinstanties onjuiste meldingen doen). Overheden die geen goed onderzoek doen en op basis van dergelijke meldingen aan de slag gaan, kunnen grote schade berokkenen aan de betreffende persoon. Hoe voorkomen de partners die wegen of een casusoverleg moet worden geëntameerd, dat zij voor het karretje van de melder/stalker worden gespannen, zo vragen de leden aan de regering.

Wanneer iemand een melding doet bij de weegploeg, volgt uit artikel 5, tweede lid, van het wetsvoorstel dat het lid van de weegploeg dat de melding ontvangt, de taak heeft om te beoordelen of het geraden is dat hij zijn bevoegdheid toepast om op grond van artikel 5, eerste lid, een casus voor overleg aan te melden bij de (voltallige) weegploeg.23 Het is dus niet zo dat iedere melding van een burger wordt besproken in de weegploeg. Dit is alleen geraden bij serieuze, onderbouwde meldingen. In de concept-algemene maatregel van bestuur die behoort bij dit wetsvoorstel wordt dit verder uitgewerkt. Artikel 7 daarvan bepaalt dat de juistheid en kwaliteit van de gegevens die bij een casus worden verstrekt, reeds vóór de aanmelding moeten worden getoetst door de deelnemer die een casus wil aanmelden. Hiermee wordt beoogd om onder meer pestmeldingen eruit te filteren.

Als verdere maatregel om te voorkomen dat een betrokkene ten onrechte worden besproken, analyseert de weegploeg van geval tot geval de aangemelde signalen van radicalisering. De weegploeg is het voorstadium van het casusoverleg en bestaat uit de politie, het Openbaar Ministerie en de gemeente van verblijf. De weegploeg beoordeelt of een aangemelde casus moet worden besproken in een casusoverleg.

Hierbij moet zij rekening houden met objectieve criteria. Dit minimaliseert de kans op fouten. Het wetsvoorstel legt de criteria vast. Kort samengevat gaat het erom of iemand radicale opvattingen combineert met het legitimeren van geweld, of bereid is activiteiten te verrichten die de democratische rechtsorde ondermijnen.

Als er onjuistheden blijken, moeten die worden gecorrigeerd en ter correctie worden gemeld aan de organisatie die de onjuistheid had aangeleverd.

Vraag 23 (rol van de advocaat)

Is het juist dat de advocaat van mensen die onderworpen werden aan een persoonsgerichte aanpak vaak op toevoegingsbasis werkten, terwijl de zaak enorm complex kan zijn en dat de vergoeding voor sociaal advocaten die dit werk verrichten karig is? Klopt het dat de advocaat van de betrokkene eveneens geen volledige dossiers krijgt als die worden opgevraagd? Hoe kan men dan onjuistheden en fouten corrigeren? Is er wel sprake van deugdelijke rechtsbescherming en wordt het recht op een fair trial van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens op deze wijze wel geëerbiedigd? Graag een reflectie van de regering.

Of advocaten van mensen die worden besproken in een casusoverleg vaak op toevoegingsbasis werken, valt in algemene zin niet aan te geven. Dergelijke toevoegingen worden niet afzonderlijk geregistreerd. In bewerkelijke en complexe zaken kan een advocaat een extra vergoeding voor uren aanvragen bij de Raad voor Rechtsbijstand.

Op grond van artikel 14 van de AVG zijn de deelnemers aan het casusoverleg verplicht de betrokkene te informeren. Deze informatieplicht kan buiten toepassing worden gelaten, indien dit noodzakelijk en evenredig is ter waarborging van een of meer van de belangen die zijn genoemd in artikel 41, eerste lid, van de Uitvoeringswet AVG. Dit moet schriftelijk worden gemotiveerd en vastgelegd. Op die manier kan achteraf -ook door de rechtmatigheidscommissie als bedoeld in artikel 15 van het onderhavige wetsvoorstel - worden getoetst of het afwijken van de informatieplicht op juiste gronden is gebeurd. Indien de belangen als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van de Uitvoeringswet AVG niet meer in de weg staan aan het informeren van betrokkene, zal de betrokkene alsnog worden geïnformeerd. Het is mij niet bekend dat advocaten onvolledige informatie betreffende een betrokkene in het casusoverleg krijgen. Mocht een advocaat in een specifiek geval menen dat de opgevraagde informatie onvolledig is, dan kan daarover in contact worden getreden met de gemeente die het casusoverleg in die casus organiseert of heeft georganiseerd. Een besluit van een burgemeester op een verzoek om inzage in de persoonsgegevens die door het casusoverleg zijn verwerkt, is op grond van artikel 34 van de Uitvoeringswet AVG een besluit als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht. Een dergelijk besluit kan derhalve worden aangevochten bij de bestuursrechter, waarbij alle waarborgen uit de Algemene wet bestuursrecht van toepassing zijn. Er is dus sprake van een deugdelijke rechtsbescherming ten aanzien van de gegevensverwerking. Hierop is nader ingegaan in het antwoord op vraag 19. Daarnaast geldt de gebruikelijke rechtsbescherming die van toepassing is bij besluiten, strafrechtelijke handhaving of zorg, indien een deelnemer na de gezamenlijke gegevensverwerking beslist om een interventie te plegen. De beslissingen over een interventie worden niet genomen door het casusoverleg, maar pas in de interventiefase door een individuele deelnemer. Die dient voorafgaand aan de interventie ook zelfstandig feitenonderzoek te doen. De informatie vanuit het casusoverleg kan slechts als aanleiding dienen.

Vraag 24 (terugmelding onjuistheden)

De NOvA had geadviseerd expliciet op te nemen dat instanties elkaar op de hoogte dienen te houden wanneer later blijkt dat eerder verstrekte informatie onjuist of onvolledig was.24 Wat is er met dat advies gebeurd? Hoe is zo'n correctiegebod ter bescherming van de burger verankerd?

Dit advies is overgenomen door opname van artikel 10 in het wetsvoorstel. Dit is toegelicht in de memorie van toelichting.25 Dit artikel regelt de terugmelding door het casusoverleg van onjuistheden aan de deelnemende organisatie waarvan de persoonsgegevens afkomstig zijn. Deze bepaling is het spiegelbeeld van artikel 19 AVG, dat juist betrekking heeft op de communicatie (over correcties) in de omgekeerde richting: door verstrekker aan ontvanger.

Artikel 8 van de ontwerp-amvb geeft een nadere concretisering welke deelnemer aan zet is: de deelnemer die onjuiste gegevens heeft verstrekt aan het casusoverleg, is op grond van artikel 8 degene die verplicht is om onjuistheden te corrigeren en om zorg te dragen dat de onjuiste gegevens meteen worden gewist of gerectificeerd. Als de gegevens oorspronkelijk van een andere organisatie kwamen, moet de deelnemer de correctie ook daaraan melden.

Vraag 25 (overeenstemming met grondrechten)

De Eerste Kamer dient grondig af te wegen of een wetsvoorstel en de daarin opgenomen bevoegdheden van de overheid niet in strijd komen met rechtsstatelijke beginselen en grondrechten. Een burger die onderwerp wordt van een persoonsgerichte aanpak in het kader van radicalisering en terroristische activiteiten kan het delen van zijn persoonsgegevens door verschillende instanties de facto alleen maar ondergaan, terwijl de interventies die worden toegepast op basis van de gedeelde gegevens ernstige gevolgen in het leven van de burger kunnen hebben. Daarom hechten de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA en D66 aan het eerbiedigen van grondrechten, zoals bijvoorbeeld het recht op een eerlijk proces en het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Zoals bekend, mag de Nederlandse rechter wetten niet aan de Grondwet toetsen, alleen aan internationale verdragen. Daarom is het van belang dat de regering een inhoudelijke beschouwing geeft waarom hij meent dat dit wetsvoorstel niet strijdig is met die grondrechten.

Ik benadruk dat ook de regering hecht aan het eerbiedigen van grondrechten en daarom ook het wetsvoorstel hieraan heeft getoetst. De beschouwing waar deze leden naar vragen is gegeven in paragraaf 6 van de memorie van toelichting.26 Voor wat betreft de rechtsbescherming is hiervoor in antwoord op vraag 19 een nadere toelichting gegeven in reactie op de vraag hoe de betrokkene in het geweer kan komen tegen het verstrekken van zijn gegevens.

Als een deelnemer tot een interventie overgaat, geldt de gebruikelijke rechtsbescherming die van toepassing is bij besluiten, strafrechtelijke handhaving of zorg. Overigens moet een deelnemer ook zelf feitenonderzoek doen voordat hij overgaat tot een interventie. De informatie vanuit het casusoverleg kan slechts als aanleiding dienen.

Vraag 26 (evaluatie)

Het wetsvoorstel voorziet in een toets na een jaar en een evaluatie vijf jaar na invoering van de wet. De wet is een codificatie van de bestaande praktijk. De leden van de fracties van GroenLinks-PvdA en D66 gezamenlijk vragen tot slot waarom er niet voor gekozen is om de bestaande praktijk van persoonsgerichte aanpakken op basis van convenanten tussen de samenwerkende ketenpartners te toetsen en te evalueren voorafgaand aan het formuleren van dit wetsvoorstel.

Dat de casusoverleggen een belangrijke rol vervullen, blijkt uit meerdere evaluatierapporten van de aanpak op lokaal en regionaal niveau. Hierop is ingegaan in de memorie van toelichting.27 Ik zie geen aanleiding om eerst nadere evaluaties af te wachten. Ik acht het urgent dat de wet heldere juridische grondslagen creëert waardoor deelnemers aan de casusoverleggen inzake radicalisering en terroristische activiteiten gegevens met elkaar mogen delen en verwerken, met daarbij belangrijke waarborgen voor het zorgvuldige gebruik van de gegevens.

De Minister van Justitie en Veiligheid,

  • D. 
    Ye§ilgöz-Zegerius

15

1

   Art. 1 Wet gegevensverwerking persoonsgerichte aanpak radicalisering en terroristische activiteiten; Art. 5 lid 1 en 3 Wet gegevensverwerking persoonsgerichte aanpak radicalisering en terroristische activiteiten.

2

   Kamerstukken II 2022/2023 36225, 3, bijlage Advies NOvA, p. 2.

3

   Zie artikel 5, derde lid, in samenhang met artikel 2, tweede lid, van het wetsvoorstel.

4

   Zie de consultatieparagraaf, §8.4 van de memorie van toelichting, Kamerstukken II 2022/23, 36225, nr. 3, blz. 27.

5

Kamerstukken II 2022/23, 29279, nr. 806. Zoals toegelicht in deze Kamerbrief, heeft het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) een onderzoeksdatabase waarmee de betrouwbaarheid van het risicotaxatieinstrument VERA2R wordt onderzocht. Daarnaast is in 2023 een evaluatie afgerond naar twee voorzieningen van het Landelijk Steunpunt Extremisme (LSE).

6

https://www.aivd.nl/onderwerpen/extremisme/documenten/publicaties/2023/05/25/anti-institutioneel-extremisme-in-nederland-een-ernstige-dreiging-voor-de-democratische-rechtsorde

7

Zie §1 van de memorie van toelichting en de antwoorden 5 en 6 uit de nota naar aanleiding van het verslag.

8

   Website Privacy First, 4 april 2024, 'Tienduizenden burgers in persoonsgerichte aanpak'.

9

   Handelingen II 2023/24, nr. 55, item 5 (herdruk), p. 28, de Minister van JenV: “Op dit moment werkt de Inspectie Justitie en Veiligheid aan de afronding van een onderzoek naar vroegsignalering in de aanpak van radicalisering. In de beleidsreactie op dit onderzoek zal ik ook uitvoerig ingaan op de effectiviteit van de casusoverleggen."

10

   Handelingen II 2023/24, nr. 55, item 5 (herdruk), p. 9, de Minister van JenV: “Landelijk worden op dit moment zo'n 250 tot 300 personen besproken in een casusoverleg radicalisering.

(...) Die 250 a 300 personen combineren een ideologie met het legitimeren van geweld of tonen bereidheid om activiteiten te verrichten die de democratische rechtsstaat ondermijnen."

11

   Handelingen II 2023/24, nr. 55, item 5 (herdruk), p. 7.

12

   Kamerstukken II 2023/24, 29 911, nr. 429.

13

   Handelingen II 2023/24, nr. 55, item 5 (herdruk), p. 9, de Minister van JenV: “De heer Van Nispen zei ook: het overleg in het Zorg- en Veiligheidshuis valt onder een ander regime dan de casusoverleggen. (...) De gegevens moeten worden gescheiden. Hoe gaat dat onderling? (...) Het klopt dat ze niet zomaar vermengd mogen worden en dat de dossiers niet zomaar over mogen gaan. Om de uitvoerbaarheid te waarborgen is over dit punt ook nauw contact geweest met medewerkers die ervaring hebben met deze overleggen en met de casusoverleggen. In de praktijk zien we ook dat de gegevensverwerking nu al gescheiden is en dat dit niet voor extra issues zorgt."

14

   Kamerstukken II 2022/23, 36225, nr. 3, blz. 16-17, subparagraaf "Voorwaarde 2: scheiding gegevenshuishouding van beide casusoverleggen".

15

   WODC, Cahier 2023-18.

16

   Aldus de memorie van toelichting, Kamerstukken II 2022/23, 36225, nr. 3, blz. 4, eerste streepje en slotalinea.

17

   Handelingen II 2023/24, nr. 55, item 5 (herdruk), p. 13, de Minister van JenV: "Gegevens over etniciteit spelen geen enkele rol bij de vraag of er noodzaak bestaat tot bespreking van een bepaalde casus. Dat is gewoon niet aan de orde. Die noodzaak wordt uitsluitend bepaald op basis van de objectieve criteria waar we het eerder over hebben gehad. Etniciteit speelt daarbij geen enkele rol. Daarnaast zijn er aanvullende waarborgen. Ik noem de rechtmatigheidsadviescommissie. In die commissie moet aandacht zijn voor het tegengaan van risico's op ongelijke behandeling en discriminatie. In de opleiding van medewerkers van de casusoverleggen komt een zorgvuldige omgang met persoonsgegevens en data-ethiek specifiek aan de orde."

18

   Besluit tot uitvoering van de Wet gegevensverwerking persoonsgerichte aanpak radicalisering en terroristische activiteiten (Besluit gegevensverwerking persoonsgerichte aanpak radicalisering en terroristische activiteiten), https://www.internetconsultatie.nl/besluitcasusoverleggen/b1 .

19

   Kamerstukken II 2022/2023 36225, 3, bijlage Advies NOvA, p. 2.

20

   Kamerstukken II 2022/23, 36225, nr. 3, blz. 30, tweede en derde alinea.

21

   Handelingen II 2023/24, nr. 55, item 5 (herdruk), p. 14 en 15.

22

   Kamerstukken II 2023/24, 36225, nr. 18 (amendement van de leden Van Nispen, Mutluer, Six Dijkstra en Sneller).

23

Aldus de memorie van toelichting, Kamerstukken II 2022/23, 36225, nr. 3, blz. 41.

24

   Kamerstukken II 2022/2023 36225, 3, bijlage Advies NOvA, p. 2.

25

   Kamerstukken II 2022/23, 36225, nr. 3, blz. 35 en 45.

26

   Kamerstukken II 2022/23, 36225, nr. 3, blz. 21-23.

27

In §8.10, onder "Effectiviteit persoonsgerichte aanpak", zie Kamerstukken II 2022/23, 36225, nr. 3, blz. 32-33.


3.

Attachments

 
 
 

4.

More information

 

5.

EU Monitor

The EU Monitor enables its users to keep track of the European process of lawmaking, focusing on the relevant dossiers. It automatically signals developments in your chosen topics of interest. Apologies to unregistered users, we can no longer add new users.This service will discontinue in the near future.