Tweede verslag - Regels omtrent gegevensverwerking in de persoonsgerichte aanpak van radicalisering en terroristische activiteiten

Dit tweede verslag is onder nr. D toegevoegd aan wetsvoorstel 36225 - Regels omtrent gegevensverwerking in de persoonsgerichte aanpak van radicalisering en terroristische activiteiten i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Regels omtrent gegevensverwerking in de persoonsgerichte aanpak van radicalisering en terroristische activiteiten; Tweede verslag
Document date 24-10-2024
Publication date 26-10-2024
Nummer KST1166912
Reference 36225, nr. D
External link original article
Original document in PDF

2.

Text

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2024-2025

36 225

Regels omtrent gegevensverwerking in de persoonsgerichte aanpak van radicalisering en terroristische activiteiten

TWEEDE VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE EN VEILIGHEID1

Vastgesteld 22 oktober 20024

Inleiding

De commissie heeft met belangstelling kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag.1 De leden van de fracties van BBB, GroenLinks-PvdA, VVD en D66 hebben naar aanleiding van deze nota enkele nadere vragen en opmerkingen.

De leden van de fractie van het CDA sluiten zich aan bij al deze vragen en opmerkingen.

De leden van de fracties van GroenLinks-PvdA en D66 hebben hun vragen en opmerkingen gezamenlijk geformuleerd. De leden van de fracties van de ChristenUnie en de PvdD sluiten zich aan bij deze vragen en opmerkingen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie sluiten zich tevens aan bij de vragen van de leden van de VVD-fractie.

1 Samenstelling:

Croll (BBB) (ondervoorzitter), Marquart Scholtz (BBB), Heijnen (BBB), Griffioen (BBB), Van Gasteren (BBB), Veldhoen (GroenLinks-PvdA),

Recourt (GroenLinks-PvdA), Kluit (GroenLinks-PvdA), Ramsodit (GroenLinks-PvdA), Martens (GroenLinks-PvdA), Vogels (VVD), Van de Sanden (VVD), Meijer (VVD), Doornhof (CDA), Van Toorenburg (CDA), Dittrich (D66) (voorzitter), Belhirch (D66), Bezaan (PVV), Nicolaï (PvdD), Van Bijsterveld (JA21), Janssen (SP), Talsma (CU), Van den Oetelaar (FVD), Schalk (SGP), Hartog (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL)

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de BBB

De leden van de fractie van de BBB hebben enkele vragen die betrekking hebben op het verduidelijken van definities en termen van het wetsvoorstel en niet zozeer op de inhoud. Beantwoording van deze vragen zal volgens deze leden met name in juridische procedures een extra kapstok kunnen vormen voor uitleg door een rechter.

Artikel 1 sub b van het wetsvoorstel definieert “gemeente van verblijf" als volgt: “gemeente waarin betrokkene verblijft of voor het laatst heeft verbleven onderscheidenlijk gevestigd is". Voor “verblijf" wordt heel duidelijk gerefereerd aan het heden en verleden. Echter voor “gevestigd" wordt slechts de tegenwoordige situatie benoemd. De leden van de BBB vragen de regering of het niet logischer zou zijn om ook “of voor het laatst gevestigd was" onder de geografische reikwijdte te doen vallen?

Het wetsvoorstel heeft tot doel het uniform regelen van gegevensverwerking van personen. In de tekst wordt volgens de leden van de BBB-fractie echter gerefereerd aan zowel natuurlijke als rechtspersonen. Zij vragen de regering hoe het vastleggen van gegevens van rechtspersonen zich verhoudt tot deze doelstelling. Overigens wordt in artikel 4 van het wetsvoorstel een opsomming gegeven van de categorieën persoonsgegevens die verstrekt en dus vastgelegd worden, waarbij niet heel specifiek op rechtspersoon betrekking hebbende gegevens worden vermeld, zo merken genoemde leden op.

In artikel 3 van het wetsvoorstel worden de deelnemers aan het zogenaamde casusoverleg opgesomd. Artikel 3 aanhef en onder a. luidt als volgt:

“de burgemeester van de    gemeente    van    verblijf en van    andere    gemeenten,    voor    zover    in    die andere gemeenten de gevolgen van de radicalisering van betrokkene merkbaar zijn of voor zover daar personen verblijven met wie betrokkene een sociale relatie onderhoudt Artikel 1 van het wetsvoorstel geeft geen verdere definitie van “betrokkene" en hoewel het voor de hand ligt dat gedoeld wordt op “de persoon die mogelijk radicaliseert", geeft artikel 3 volgens de leden van de BBB-fractie aan dat ook personen in een sociale relatie met betrokkene onderdeel van het casusoverleg kunnen zijn. Daarmee wordt de reikwijdte van de gegevensverwerking ruimer. Genoemde leden vragen de regering of dit een juiste veronderstelling is.

In artikel 3 aanhef onder a van het wetsvoorstel wordt gesproken over “de burgemeester van de gemeente van verblijf en van andere gemeenten" en in artikel 3 aanhef onder b over “het college van burgemeester en wethouders van de gemeenten, bedoeld in onderdeel a". De leden van de BBB-fractie vragen zich af of het voor het eenduidig regelen niet beter zou zijn om in artikel 3 aanhef en onder b met “het college van burgemeester en wethouders" te bedoelen de burgemeester van datzelfde college zoals in de gerefereerde wetten wordt vermeld. Verder vragen zij of daarbij hun veronderstelling juist is dat het de burgemeester is (zoals bedoeld in artikel 3 lid 1 aanhef en onder a) die acteert als 'overall' proceseigenaar en eindverantwoordelijke voor een adequate vastlegging door alle partijen, ook al spreekt artikel 12 van het wetsvoorstel van een “gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijkheid".

Op diverse plekken in het wetsvoorstel wordt verwezen naar een nog te publiceren algemene maatregel van bestuur. De leden van de fractie van de BBB informeren bij de regering of het de bedoeling is om één algemene maatregel van bestuur te definiëren en niet meerdere zodat de onderlinge samenhang niet verloren gaat en benoemde onderdelen in één keer kunnen worden vastgesteld. Overigens spreekt de tekst in artikel 3 lid 2 van het wetsvoorstel over nadere regels die in een algemene maatregel van bestuur “kunnen" worden gesteld. De leden van de BBB-fractie merken op dat zij er van uit gaan dat met “kunnen" bedoeld wordt “zullen" en vragen de regering of dit juist is.

In artikel 21 van het wetsvoorstel wordt een nieuw artikel 51cb toegevoegd aan de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Daarin wordt de “Minister" geïntroduceerd als mogelijke deelnemer aan het casusoverleg. De leden van de BBB-fractie informeren waarom deze mogelijkheid niet wordt vermeld in artikel 3 waar de “deelnemers' aan het casusoverleg worden opgesomd.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA en D66

De weegploeg moet voorkomen dat personen ten onrechte worden besproken in het casusoverteg, door voorafgaand aan bespreking in het casusoverleg aan de hand van een zorgvuldige analyse van de signalen en objectieve criteria te beoordelen of het, gelet op het doel van de casusoverleggen, noodzakelijk is om een aangemelde casus te bespreken in het casusoverleg, zo volgt uit de nota naar aanleiding van het verslag.2 De leden van de fracties van GroenLinks-PvdA en D66 zouden graag vernemen aan welke opleidings- en ervaringseisen de leden van de weegploeg dienen te voldoen.

Zij merken op dat een zorgvuldige toepassing van alle bevoegdheden uit dit wetsvoorstel staat of valt bij de kwaliteit van het werk van de weegploeg.

Artikel 5 lid 3 van het wetsvoorstel bepaalt dat de deelnemers aan het overleg eensluidend tot overeenstemming moeten komen. De leden van de fracties van GroenLinks-PvdA en D66 informeren naar de situatie dat men niet tot overeenstemming komt en wat er dan gebeurt met de besproken gegevens. Verder vragen zij hoe wordt voorkomen dat één of meerdere deelnemers aan het overleg die gegevens toch zullen gebruiken in hun werk. Ten slotte vragen zij in dit verband of het kan voorkomen dat men niet eensluidend is en dat één van de deelnemers na het beraad besluit de betrokkene te horen op basis van de verkregen gegevens. Hoe waardeert de regering dat, zo vragen genoemde leden.

In de nota naar aanleiding van het verslag is in reactie op vragen van de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA en D66 met betrekking tot de vereisten voor aanmelding van een casus aangegeven dat gelet op artikel 5 lid 1 van het wetsvoorstel een casus alleen kan worden aangemeld naar aanleiding van ‘‘gedragingen’ van een natuurlijk persoon of rechtspersoon.3 De verwarring rond het antwoord op de vraag of de persoon of diens gedragingen centraal moeten staan, wordt volgens de leden van genoemde fracties in de hand gewerkt door de formulering in artikel 5 lid 1. Daarin gaat het over gedragingen die in verband "kar!' worden gebracht met radicalisering of terroristische activiteiten of een situatie waarin deze verkeert, die verband houden met het doel van het casusoverleg, en daartoe gegevens verwerken. Door het enkelvoud van het werkwoord lijkt het alsof het slaat op de persoon, maar wordt niet veeleer gedoeld op de gedragingen en moet het daarom niet de meervoudsvorm hebben, zo informeren de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA en D66. Ook in het tweede deel van artikel 5 lid 1 wordt meervoud gebruikt. Is dit niet iets wat bij een technische verbetering van de wettekst kan worden aangepast, zo vragen genoemde leden.

Ook aan de rechtmatigheidsadviescommissie komt ingevolge artikel 15 van het wetsvoorstel een belangrijke controlerende taak toe. Zij gaat de rechtmatigheid van de verwerking van persoonsgegevens in de casusoverleggen structureel beoordelen. De leden van de fracties van GroenLinks-PvdA en D66 informeren of deze structurele beoordeling steekproefsgewijs plaats gaat vinden of met een vaste regelmaat en hoe vaak daarin is voorzien.

Elk casusoverleg krijgt ingevolge artikel 12 lid 4 van het wetsvoorstel een contactpunt, waar de betrokkene om informatie en inzage kan vragen. De leden van de fracties GroenLinks-PvdA en D66 vragen of het contactpunt alle gegevens moet verstrekken die beschikbaar zijn, behoudens wanneer er zich een uitzonderingsgrond voordoet en of het contactpunt gerechtigd is een deel van de informatie niet te verstrekken. Indien dit laatste het geval is vragen zij of de betrokkene daar automatisch van op de hoogte wordt gesteld.

Als blijkt dat de verwerkte gegevens onjuist zijn, moet ingevolge artikel 10 van het wetsvoorstel daarvan melding worden gemaakt aan de verstrekker en wordt de onjuistheid gecorrigeerd. De leden van de fracties GroenLinks-PvdA en D66 vragen waarom in dit artikel niet is vermeld dat de betrokkene hier automatisch van op de hoogte wordt gesteld.

Op 3 juli 2024 heeft de Raad van State4 in een zaak tussen de gemeente Amsterdam en een journalist die in een Persoonsgerichte aanpak (PGA) was opgenomen geoordeeld dat een PGA voortaan als een bestuursrechtelijk besluit in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht moet worden beschouwd. De gemeente Amsterdam heeft volgens de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA en D66 bevestigd dat dit oordeel van de Raad van State inderdaad betekent dat er voortaan bezwaar mogelijk is. Zij zouden graag vernemen in hoeverre deze uitspraak de inhoud van dit wetsvoorstel beïnvloedt. Ook informeren genoemde leden of de regering voornemens is met aanpassingen te komen. Als dit niet het geval is horen zij graag waarom niet.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de fractie van de VVD staan (in beginsel) positief ten opzichte van het wetsvoorstel maar hebben mede naar aanleiding van de Nota naar aanleiding van het verslag een aantal vragen aan de regering.

In het wetsvoorstel en de nota naar aanleiding van het verslag blijft onvermeld hoe het casusoverleg zich verhoudt ten opzichte van het lokale- of regionale driehoeksoverleg als bedoeld in artikel 13 Politiewet 2012. De leden van de VVD-fractie vragen de regering of het casusoverleg een separaat overleg is of dat het onderdeel uitmaakt van genoemd driehoeksoverleg. Verder wordt geïnformeerd of de regering het standpunt met genoemde leden deelt dat het de voorkeur heeft om gezien het doel en de strekking van het wetsvoorstel en de daarbij betrokken partijen het casusoverleg zoveel mogelijk in te bedden in het reguliere driehoeksoverleg.

In de nota naar aanleiding van het verslag wordt gesteld dat uit de basisprincipes van artikel 5 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) volgt dat steeds moet worden afgewogen of de gegevensverstrekking noodzakelijk en proportioneel is voor het doel.5 De leden van de VVD-fractie onderschrijven dat bij de uitoefening van de in het wetsvoorstel opgenomen bevoegdheden wordt voldaan aan de voorwaarden die de AVG aan de verwerking van persoonsgegevens stelt. Zij vragen de regering op welke wijze wordt bewerkstelligd dat - met inachtneming van de op grond van de AVG daaraan te stellen eisen - slagvaardig kan worden opgetreden waar dit in het casusoverleg noodzakelijk wordt geoordeeld. Ook informeren zij of de betrokken organisaties beschikken over voldoende kennis en capaciteit om deze afweging tijdig en adequaat te maken.

De leden van de fractie van de VVD vragen of de regering kan aangeven of de burgemeester die in het wetsvoorstel een regierol wordt toebedeeld, over voldoende eigen bestuursrechtelijke bevoegdheden beschikt om - al dan niet online - signalen te verzamelen teneinde te kunnen bepalen of een persoon in aanmerking komt om te worden besproken in het casusoverleg. Als die vraag bevestigend wordt beantwoord vragen zij welke bevoegdheden dit dan zijn. Voor het geval de vraag ontkennend wordt beantwoord informeren zij welke bevoegdheden ontbreken. Kan artikel 172 Gemeentewet op grond waarvan de burgemeester de taak heeft om de openbare orde te bewaren daartoe volgens de regering dienen, zo vragen genoemde leden.

In de nota naar aanleiding van het verslag wordt erop gewezen dat op grond van artikel 4:8 Algemene wet bestuursrecht "in principe een hoorplicht’ geldt "indien een deelnemer aan het casusoverleg een bestuursrechtelijk besluit met betrekking tot een betrokkene wil nemer". Daar wordt aan toegevoegd dat in dat geval de betrokkene in beginsel zal moeten worden gehoord door de betreffende deelnemer met betrekking tot het door die deelnemer voorgenomen besluit.6 De leden van de VVD-fractie vragen of de regering enkele voorbeelden kan noemen van dergelijke bestuursrechtelijke besluiten. Verder vragen zij in dit verband of de regering het wenselijk acht om gezien de aard en context van dergelijke besluiten voornoemde hoorplicht onverkort te laten gelden.

De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid zien de nota naar aanleiding van het tweede verslag - bij voorkeur uiterlijk 20 november 2024 - met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, B.O. Dittrich

De griffier van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, E.P. Karthaus

5 / 5


 
 
 

3.

More information

 

4.

EU Monitor

The EU Monitor enables its users to keep track of the European process of lawmaking, focusing on the relevant dossiers. It automatically signals developments in your chosen topics of interest. Apologies to unregistered users, we can no longer add new users.This service will discontinue in the near future.