Nota naar aanleiding van het derde verslag - Regels omtrent gegevensverwerking in de persoonsgerichte aanpak van radicalisering en terroristische activiteiten

Deze nota naar aanleiding van het derde verslag i is onder nr. G toegevoegd aan wetsvoorstel 36225 - Regels omtrent gegevensverwerking in de persoonsgerichte aanpak van radicalisering en terroristische activiteiten i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Regels omtrent gegevensverwerking in de persoonsgerichte aanpak van radicalisering en terroristische activiteiten; Nota naar aanleiding van het derde verslag
Document date 14-01-2025
Publication date 14-01-2025
Nummer KST1178551
Reference 36225, nr. G
External link original article
Original document in PDF

2.

Text

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2024-2025

36 225       Regels omtrent gegevensverwerking in de persoonsgerichte aanpak van

radicalisering en terroristische activiteiten

G            NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET DERDE VERSLAG

Ontvangen 13 januari 2025

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het derde verslag van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid. De antwoorden op de vragen zijn in de volgorde van dat verslag beantwoord.

Onderzoek Nationale Ombudsman naar CTER-registraties

In de ambtelijke beslisnota naar aanleiding van het tweede verslag inzake voorliggend wetsvoorstel staat vermeld dat uit het rapport van de Nationale Ombudsman over burgers die op een terrorisme- en extremismelijst van de politie en Koninklijke Marechaussee staan,1 niet blijkt van enig raakvlak met dit wetsvoorstel.2

De leden van de fracties van GroenLinks-PvdA en D66 zijn evenwel van mening dat er parallellen zijn tussen de CTER-registraties waarnaar de Ombudsman onderzoek heeft gedaan en de handelingen in de onderhavige wet. Het gaat in beide gevallen om respectievelijk vroegsignalering en registratie van burgers die mogelijk een dreiging (gaan) vormen (CTER-registraties) en casusoverleggen waarin de aanpak van radicaliserende of geradicaliseerde personen worden besproken (onderhavige wetsvoorstel).

Wat beide trajecten gemeen hebben is dat het gaat om het verwerken en delen van zeer gevoelige informatie. Bovendien hebben burgers vaak geen weet van deze signaleringen, registratie en overleggen terwijl het feit dat zij onderwerp daarvan zijn, grote impact kan hebben op hun leven, zoals ook de Ombudsman constateert en deze leden van burgers hebben vernomen.

Eén van de conclusies van de Nationale Ombudsman in het onderzoek naar CTER-registraties is dat structureel en onafhankelijk toezicht op het CTER-proces te mager is georganiseerd. De Ombudsman concludeert: "Het proces ontbeert een structurele blik van buiten. Burgers moeten erop kunnen vertrouwen dat de overheid goed omgaat met hun gegevens, belangen en rechten. Onafhankelijk en structureel toezicht is daarvoor een belangrijke voorwaarde. Dat is des te belangrijker als burgers geen weet hebben van de verwerking van hun gegevens, zoals bij de CTER-registraties, en deze verwerking bovendien grote gevolgen kan hebben voor hun leven en dat van hun familie".3 Ten aanzien van de rechtsbescherming concludeert de Ombudsman dat deze niet effectief is voor de burger.4

De leden van de fracties van GroenLinks-PvdA en D66 hebben in eerdere vragenrondes al aandacht gevraagd voor zowel het toezicht als de rechtsbescherming. Ten aanzien van het toezicht heeft de regering in antwoord op eerdere vragen van deze leden aangegeven dat de rechtmatigheidsadviescommissie zich bezighoudt met een toets op de rechtmatigheid van de inrichting van processen,5 dus een toets op metaniveau en niet voor een inhoudelijke beoordeling van individuele dossiers, zo merken genoemde leden op. Het wetsvoorstel bepaalt in artikel 15 dat bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) regels kunnen worden gesteld over de werkwijze en de samenstelling van deze commissie, de wijze van benoeming en ontslag van haar leden.

Vraag 1 (structurele blik van buiten) en 2 (externe commissieleden)

De Ombudsman wijst als gezegd op het belang van een structurele blik van buiten. De leden van de fracties van GroenLinks-PvdA en D66 vernemen graag op welke wijze deze structurele blik van buiten in de rechtmatigheidsadviescommissie wordt gewaarborgd. Daarnaast horen zij graag hoe wordt geborgd dat ook deskundigen van buiten de betrokken organisaties zitting nemen in deze commissie.

Uitgangspunt is dat tot de rechtmatigheidsadviescommissie voornamelijk experts van de deelnemers toetreden, aangezien juist bij de deelnemers specialistische kennis en expertise aanwezig is inzake de werking van de casusoverleggen en de specifiek toepasselijke regelgeving. Een rechtmatigheidsadviescommissie kan echter ook externe experts uitnodigen indien het onderwerp waarover wordt geadviseerd daartoe aanleiding geeft. Ook is het mogelijk dat een expert formeel wordt benoemd tot lid van de rechtmatigheidsadviescommissie. Dat kan indien diegene beschikt over deskundigheid en ervaring op het gebied van de toepasselijke wetgeving inzake gegevensverwerking en de werking van de casusoverleggen.6

Ik wijs er daarnaast graag op dat ook op andere wijze dan door de rechtmatigheidsadviescommissie wordt voorzien in een onafhankelijke blik op het werk van het casusoverleg. Dit gebeurt onder meer door de functionarissen voor gegevensbescherming (FG's) van de deelnemende instanties, die krachtens de AVG onafhankelijk toezicht houden op de gegevensverwerking. In aanvulling daarop krijgt elk casusoverleg een onafhankelijke coördinerend functionaris voor gegevensbescherming (artikel 12, tweede lid, van het wetsvoorstel). Alle voornoemde functionarissen zien krachtens artikel 39, eerste lid, onder b, AVG, toe op de naleving van de AVG en ander gegevensbeschermingsrecht door het casusoverleg. In een onafhankelijke blik van buiten is daarnaast voorzien door de onafhankelijke privacy audits op grond van artikel 16 van het wetsvoorstel. De auditor moet onafhankelijk zijn ten opzichte van de deelnemers van het casusoverleg.7 Ook moet de auditor beschikken over “deskundigheid en ervaring op het gebied van de werking van het casusoverleg en de toepasselijke wetgeving inzake gegevensverwerking”.8 De auditresultaten moeten aan de AP en de coördinerend FG worden gezonden.9 Tot slot zorgt het toezicht door de Autoriteit persoonsgegevens voor een structurele blik van buiten.

Vraag 3 (voorhang)

Ten slotte informeren deze leden in dit verband of de regering voornemens is voornoemde AMvB ter voorhang aan beide Kamers voor te leggen. Als dat niet het geval is horen zij graag waarom niet.

De tekst van het ontwerpbesluit, zoals dat is voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State, is reeds openbaar.10 Voor een voorhangprocedure zie ik geen aanleiding, mede omdat hierin bij wet niet is voorzien en omdat het ontwerpbesluit grotendeels gelijkluidend is aan het Besluit gegevensverwerking

samenwerkingsverbanden.11 Procedureel zou het nu alsnog in voorhang brengen van het ontwerpbesluit overigens ook problematisch zijn, omdat voorhang dient te geschieden voordat het ontwerpbesluit wordt voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Over het onderhavige ontwerpbesluit heeft de Afdeling advisering inmiddels advies uitgebracht,12 wat tevens betekent dat inhoudelijke wijzigingen die los staan van het advies niet kunnen worden aangebracht zonder opnieuw advies te vragen. Dat zou een forse vertraging betekenen, wat op gespannen voet zou staan met de noodzaak om op korte termijn recht te doen aan het belang van een wettelijke regeling om de bestaande gegevensverwerkingen in de casusoverleggen te voorzien van heldere juridische grondslagen voor gegevensdeling, met passende waarborgen voor het zorgvuldige gebruik van de gegevens.

Vraag 4 (verschillen in rechtsbescherming)

Ten aanzien van de rechtsbescherming verzoeken de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA en D66 de regering uiteen te zetten of en zo ja op welke wijze de rechtsbescherming in het onderhavige wetsvoorstel beter (in de zin van met meer waarborgen omgeven én effectiever) is gewaarborgd dan de rechtsbescherming die geboden wordt bij de door de Ombudsman onderzochte CTER-registraties.

Het rapport van de Nationale Ombudsman noemt signaleringen (in het Schengen Informatie Systeem, bekend als SIS-signaleringen) en informatiedelingen met het buitenland als maatregelen in het kader van CTER waarvan burgers de meeste last ervaren.13 Dit type gegevensverwerkingen zijn in de casusoverleggen niet aan de orde. Bovendien is op dergelijke gegevensverwerking een ander wettelijk kader van toepassing. Meer in het algemeen geldt dat op een terrorisme- en extremismelijst van de politie en Koninklijke Marechaussee in principe de Wet politiegegevens en richtlijn 2016/68014 van toepassing zijn. Op de casusoverleggen is echter de AVG van toepassing. Er zijn dus verschillen in de aard van de gegevensverwerking, het toepasselijke juridisch kader en bijgevolg ook op het gebied van de rechtsbescherming.

Een voorbeeld van een relevant verschil is de actieve informatieplicht, die onder de AVG een ruime reikwijdte heeft. De actieve informatieplicht uit artikel 24a Wet politiegegevens, dat de implementatie vormt van artikel 13 van richtlijn 2016/680, geldt alleen in specifieke gevallen.15 Op grond van de actieve informatieplicht uit artikel 14 AVG zijn de deelnemers aan het casusoverleg verplicht de betrokkene te informeren. Deze informatieplicht kan buiten toepassing worden gelaten, indien dit noodzakelijk en evenredig is ter waarborging van een of meer van de belangen die zijn genoemd in artikel 41, eerste lid, van de Uitvoeringswet AVG of in een situatie als bedoeld in artikel 14, vijfde lid, AVG. In de praktijk wordt doorgaans geen uitzonderingsgrond ingeroepen. Zoals door mijn ambtsvoorganger is aangegeven tijdens de plenaire behandeling van het wetstvoorstel in de Tweede Kamer, worden betrokkenen volgens gemeenten in de praktijk vrijwel altijd geïnformeerd.16 De hierboven in de inleiding van de vraagstellende leden geuite veronderstelling dat burgers “vaak geen weet” hebben van bespreking in het casusoverleg, kan ik dan ook niet onderschrijven. Een relevante uitzonderingsgrond om betrokkenen (nog) niet te kunnen informeren zou weliswaar het opsporingsbelang kunnen zijn, maar dit zal niet aan de orde zijn waar het gaat om vroegsignalering. In deze vroege fase wordt primair beoogd om strafbare feiten te voorkomen. De casusoverleggen zijn gericht op het voorkomen, verminderen en bestrijden van radicalisering. Het uiteindelijke doel is om te voorkomen dat radicalisering overgaat naar geweld.

Voor een nadere toelichting op de specifieke rechtsbescherming onder het onderhavige wetsvoorstel verwijs ik naar het antwoord op vraag 19 van de nota naar aanleiding van het verslag aan uw Kamer.17 Daarin is onder meer opgemerkt dat het wetsvoorstel bepaalt dat elk casusoverleg een contactpunt krijgt waar burgers terecht kunnen voor hun rechten op grond van de AVG. Dit contactpunt moet burgers ook op eigen initiatief informeren indien een casusoverleg over hen spreekt. De regels over het contactpunt worden uitgewerkt in de artikelen 2 tot en met 4 van het ontwerpbesluit.

Vraag 5 (samenloop CTER-registraties en persoonsgerichte aanpak)

Voorts vragen de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA en D66 de regering uiteen te zetten of en zo ja hoe vaak CTER-registraties samengaan met activiteiten rondom persoonsgerichte aanpak radicalisering (PGA) die het onderhavige wetsvoorstel codificeert. Meer concreet vragen zij in hoeveel gevallen sprake is van zowel een PGA als een CTER-registratie. Als er sprake is van een samengaan van deze beide interventies, deelt de regering dan de conclusie met deze leden dat in die gevallen voornoemde bevindingen van de Ombudsman wel degelijk relevant zijn, zo vragen zij. En zo ja, dan informeren zij of dat aanleiding geeft tot aanpassingen als het gaat om waarborgen, in het bijzonder ten aanzien van toezicht en rechtsbescherming. Als de regering die conclusie niet deelt dan vernemen zij graag waarom niet.

Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, is zowel de aard van de gegevensverwerking als het toepasselijke juridisch kader van de casusoverleggen anders dan de door de Ombudsman onderzochte CTER-registraties. De casusoverleggen radicalisering staan los van het proces van CTER-registraties of -signaleringen binnen de politie en de KMar. Ook in door de vragenstellende leden genoemde mogelijke gevallen waarin sprake is van een persoon die zowel in een casusoverleg radicalisering wordt besproken als een CTER-registratie op zijn of haar naam heeft staan, zijn de bevindingen van de Ombudsman derhalve niet van toepassing op - en in die zin dus ook niet relevant voor - de praktijk van de casusoverleggen radicalisering. Aanpassing van het (juridisch) kader voor toezicht en rechtsbescherming met betrekking tot de casusoverleggen acht ik dan ook niet noodzakelijk.

Ik beschik niet over de door de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA en D66 gevraagde cijfers met betrekking tot het aantal gevallen waarin sprake is van zowel een PGA- als een CTER-registratie. Er worden landelijk geen exacte cijfers bijgehouden van het aantal personen dat in de lokale casusoverleggen radicalisering wordt besproken, laat staan welke personen dat zijn. Zoals mijn ambtsvoorganger tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer reeds heeft aangegeven, worden er op dit moment naar schatting zo'n 250 tot 300 personen besproken in een casusoverleg radicalisering.18 Nu er van deze personen landelijk geen gegevens bekend zijn, kan dit dus ook niet vergeleken worden met registraties in het themaregister CTER, om te bezien welke personen zowel in de persoonsgebonden aanpak radicalisering als in dat themaregister voorkomen.

Vraag 6 (informeren burgers over rol AP)

De Ombudsman meldt in zijn conclusies dat indien inzageverzoeken geen duidelijkheid bieden, burgers in beroep kunnen bij de rechter of naar de Autoriteit

Persoonsgegevens (AP) kunnen gaan voor bemiddeling of een klachtenprocedure. Hij constateert evenwel dat burgers de mogelijkheden bij de AP nauwelijks benutten omdat deze procedures voor hen niet voldoende bekend zijn.19 De leden van de fracties van GroenLinks-PvdA en D66 nemen aan dat bij de toepassing van het onderhavige wetsvoorstel hetzelfde zal gelden voor burgers. Deze leden menen dat deze onbekendheid met de mogelijke route van de AP afdoet aan de rechtsbescherming van burgers en dat deze route meer bekendheid zou moeten krijgen. Zij vragen of de regering kan toezeggen ervoor zorg te dragen dat zij de rol van de AP proactief aan burgers die een inzageverzoek hebben gedaan zal mededelen. Als die vraag bevestigend wordt beantwoord dan horen zij graag op welke wijze zij dit zal doen. Als die vraag ontkennend wordt beantwoord vernemen zij graag waarom.

Om de informatierechten van betrokkenen te faciliteren, krijgt elk casusoverleg een contactpunt. Het contactpunt zal overeenkomstig artikel 14 van de AVG betrokkenen actief informeren over de gegevensverwerking in het casusoverleg.20 Onderdeel van de informatieplicht is dat de betrokkene moet worden geïnformeerd dat hij het recht heeft een klacht in te dienen bij de Autoriteit persoonsgegevens (artikel 14, tweede lid, onder e, AVG). Hiermee is voorzien in proactieve informatieverstrekking over de route van de AP. Overigens moet de betrokkene ook worden geïnformeerd over zijn rechten op inzage, rectificatie, gegevenswissing en bezwaar (artikel 14, tweede lid, onder c, AVG). De betrokkene kan ook bezwaar maken bij het contactpunt als bijvoorbeeld het verzoek om inzage of rectificatie wordt geweigerd. Die weigering is een besluit volgens de Algemene wet bestuursrecht, zodat de betrokkene daartegen in bezwaar kan gaan. Daarna is - zoals de aan het woord zijnde leden in hun vraag al benoemden - ook beroep bij de bestuursrechter mogelijk en kan een betrokkene een klacht indienen bij de Autoriteit Persoonsgegevens en verzoeken om handhaving of bemiddeling.

De regering kan overigens niet zelf proactief aan burgers die een inzageverzoek hebben gedaan meedelen wat de rol van de AP is. Alleen de deelnemers aan het casusoverleg zelf weten immers wie er wordt besproken en zijn aldus in staat zijn om betrokkene persoonlijk te wijzen op de rol van de AP.

Vraag 7 (jurisprudentie treiteraanpak)

Op 3 juli 2024 heeft de Raad van State21 in een zaak tussen de gemeente Amsterdam en een journalist die in een Persoonsgerichte aanpak (PGA) was opgenomen geoordeeld dat de beslissing om iemand op te nemen in de treiteraanpak om redenen van rechtsbescherming met een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet worden gelijkgesteld. De Afdeling heeft hierbij onder meer overwogen dat opname in de treiteraanpak tot gevolg heeft dat persoonsgegevens mogelijk op grote schaal zijn verwerkt en de gevolgen daarvan niet meer ongedaan kunnen worden gemaakt, hetgeen voor betrokkene onevenredig bezwarend is.22

De leden van de fracties van GroenLinks-PvdA en D66 hebben op 22 oktober 2024 aan de regering gevraagd in hoeverre deze uitspraak de inhoud van dit wetsvoorstel beïnvloedt.23 Genoemde leden begrijpen uit de beantwoording van deze vraag dat deze uitspraak geen aanleiding geeft om de beslissing van de weegploeg om een casus bij het casusoverleg aan te melden, gelijk te stellen met een besluit in de zin van de Awb. De regering verwacht dat de rechter evenmin tot dit oordeel zal komen omdat het met betrekking tot onderhavige wetsvoorstel niet reëel is te veronderstellen dat er in de (wegings)fase veel persoonsgegevens zijn verwerkt en dat de gevolgen daarvan niet meer ongedaan kunnen worden gemaakt.24 De leden van de fracties van GroenLinks-PvdA en D66 vragen of de regering uiteen kan zetten welke persoonsgegevens in de wegingsfase reeds zijn verwerkt en informeren waarop de aanname is gebaseerd dat het niet "veel" persoonsgegevens zullen zijn. Ook horen zij graag wanneer de regering meent dat er sprake is van "veel" en wanneer van "weinig" persoonsgegevens. Ten slotte vragen zij op grond van welke feiten en omstandigheden de regering stelt dat in de wegingsfase de gevolgen nog ongedaan kunnen worden gemaakt.

In antwoord op de vragen van de leden van de fracties van Groenlinks-PvdA en D66 over welke persoonsgegevens in de wegingsfase worden verwerkt, kan ik het volgende aangeven. In de wegingsfase mogen uitsluitend gegevens worden verwerkt die nodig zijn om te beoordelen of een casus moet worden aangemeld voor een casusoverleg en om te beoordelen van welke partijen deelname aan het casusoverleg nodig is. De verwerking van persoonsgegevens is beperkt tot het maken van de weging of voor een bepaalde persoon een noodzaak bestaat tot bespreking in een casusoverleg. In de wegingsfase vindt overleg plaats tussen slechts drie partijen, te weten de burgemeester van de gemeente van verblijf, het openbaar ministerie en de politie. Er mogen bovendien uitsluitend gegevens worden verwerkt die zijn terug te voeren tot de categorieën persoonsgegevens die zijn opgesomd in artikel 4 van het wetsvoorstel. De combinatie van voornoemde factoren zorgt ervoor dat er relatief weinig persoonsgegevens worden verwerkt in de weegfase en dat dit gebeurt door een beperkt aantal actoren. Gelet hierop is het dan ook relatief eenvoudig om de gevolgen van gegevensuitwisseling in de wegingsfase nog ongedaan te maken, zo antwoord ik deze leden. Dit betekent dat ook de gevolgen van deze uitwisseling beperkt zijn, hetgeen verschilt van bijvoorbeeld de gegevensuitwisseling in het kader van de treiteraanpak van de gemeente Amsterdam, waar meer partijen bij betrokken zijn en daarmee op grotere schaal gegevens worden gedeeld.

De Minister van Justitie en Veiligheid,

D.M. van Weel

7

1

Rapport van de Nationale Ombudsman, d.d. 12 november 2024 “Blind vertrouwen? Een onderzoek naar CTER-registraties en de impact ervan op het leven van burgers” (2024/098).

2

Ambtelijke beslisnota bij naar aanleiding van het tweede verslag aan Eerste Kamer inzake wetsvoorstel gegevensverwerking casus overleggen radicalisering en terroristische activiteiten, d.d. 15 november 2024, p. 2.

3

Rapport van de Nationale Ombudsman, d.d. 12 november 2024 “Blind vertrouwen? Een onderzoek naar CTER-registraties en de impact ervan op het leven van burgers” (2024/098), p. 49.

4

Rapport van de Nationale Ombudsman, d.d. 12 november 2024 “Blind vertrouwen? Een onderzoek naar CTER-registraties en de impact ervan op het leven van burgers” (2024/098), p. 50.

5

Kamerstukken I 2024/25, 36 225, E, p. 7-8.

6

Aldus artikel 14, eerste lid, van het ontwerpbesluit. Overigens mogen er met externe commissieleden geen persoonsgegevens of vertrouwelijke operationele informatie wordt gedeeld; dat mag alleen met interne commissieleden gelet op de artikelen 13, tweede lid, aanhef en onder b, en 12, derde lid, van het wetsvoorstel.

7

Aldus artikel 18, derde lid, van het ontwerpbesluit.

8

Aldus artikel 18, derde lid, van het ontwerpbesluit.

9

Op grond van de artikelen 16, tweede lid, van het wetsvoorstel en 18, vierde lid, van het ontwerpbesluit.

10

Zie:

https://wetgevingskalender.overheid.nl/regeling/WGK025609/documenten/Raad%20van%20State/Advies aanvraag%20aanhangig%20bij%20Raad%20van%20State/1 Dit is dezelfde versie als waarnaar werd verwezen in voetnoot 6 van de nota naar aanleiding van het tweede verslag.

11

Stb. 2024, 380.

12

Zie https://www.raadvanstate.nl/adviezen/@146229/w16-24-00281-ii

13

Zie p. 35 van het reeds aangehaalde rapport.

14

Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de

vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van het Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PbEU 2016, L119).

15

Kamerstukken II 2017/18, 34889, nr. 3, p. 77.

16

Handelingen II 2023/24, nr. 55, item 5 (herdruk), p. 14 en 15.

17

Kamerstukken I 2023/24, 36225, C.

18

Handelingen II 2023/24, nr. 55, item 5 (herdruk), p. 9, de Minister van JenV: “Landelijk worden op dit moment zo'n 250 tot 300 personen besproken in een casusoverleg radicalisering. (...) Die 250 a 300 personen combineren een ideologie met het legitimeren van geweld of tonen bereidheid om activiteiten te verrichten die de democratische rechtsstaat ondermijnen."

19

Rapport van de Nationale Ombudsman, d.d. 12 november 2024 "Blind vertrouwen? Een onderzoek naar CTER-registraties en de impact ervan op het leven van burgers” (2024/098), p. 50 derde alinea.

20

Aldus artikel 4 van het ontwerpbesluit.

21

Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak d.d. 3 juli 2024, ECLI:RVS:2024:2715.

22

Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak d.d. 3 juli 2024, ECLI:RVS:2024:2715 rov 5.2.

23

 Kamerstukken I 2024/25, 36 225, D, p. 3.

24

Kamerstukken I 2024/25, 36 225, E, p. 9-10.


3.

Attachments

 
 
 

4.

More information

 

5.

EU Monitor

The EU Monitor enables its users to keep track of the European process of lawmaking, focusing on the relevant dossiers. It automatically signals developments in your chosen topics of interest. Apologies to unregistered users, we can no longer add new users.This service will discontinue in the near future.