Artikel III-378: Niet-toepasselijkheid bij verlopen termijn - Main contents
Iedere partij kan, ook na het verstrijken van de in artikel III-365, lid 6 i, bedoelde termijn, naar aanleiding van een geschil waarbij een door een instelling, een orgaan of een instantie van de Unie vastgestelde handeling van algemene strekking in het geding is, de in artikel III-365, lid 2 i, bedoelde middelen aanvoeren om voor het Hof van Justitie van de Europese Unie de niet-toepasselijkheid van deze handeling in te roepen.
Iedere partij kan, ook al is de in [het vroegere artikel 230 i, vijfde alinea], bedoelde termijn verstreken, naar aanleiding van een geschil waarbij een Europese wet, een wet of een verordening van de Raad, van de Commissie of van de Europese Centrale Bank in het geding is, de in [het vroegere artikel 230, tweede alinea], bedoelde middelen aanvoeren om voor het Hof van Justitie de niet-toepasselijkheid van deze handeling in te roepen.
Iedere partij kan, ook al is de in artikel III-270 i, lid 6, bedoelde termijn verstreken, naar aanleiding van een geschil waarbij een Europese wet, of een Europese verordening van de Raad van Ministers, van de Commissie of van de Europese Centrale Bank in het geding is, de in artikel III-270, lid 2, bedoelde middelen aanvoeren om voor het Hof van Justitie de niet-toepasselijkheid van deze handeling in te roepen.
Iedere partij kan, ook na het verstrijken van de in artikel III-270 i, lid 6, bedoelde termijn, naar aanleiding van een geschil waarbij een door een instelling, een orgaan of een instantie van de Unie vastgestelde handeling van algemene strekking in het geding is, de in artikel III-270, lid 2, bedoelde middelen aanvoeren om voor het Hof van Justitie van de Europese Unie de niet-toepasselijkheid van deze handeling in te roepen.
Iedere partij kan, ook na het verstrijken van de in artikel III-365, lid 6 i, bedoelde termijn, naar aanleiding van een geschil waarbij een door een instelling, een orgaan of een instantie van de Unie vastgestelde handeling van algemene strekking in het geding is, de in artikel III-365, lid 2 i, bedoelde middelen aanvoeren om voor het Hof van Justitie van de Europese Unie de niet-toepasselijkheid van deze handeling in te roepen.