Initiatiefrecht - Main contents
De Europese Commissie i heeft als enige instelling van de Europese Unie het recht voorstellen te mogen doen voor nieuwe wet- en regelgeving (verordeningen i, richtlijnen i, besluiten i).
De Raad van Ministers i en het Europees Parlement i, die samen over wet- en regelgeving besluiten, kunnen de Commissie wel verzoeken om bepaalde initiatieven uit te werken.
Contents
De Commissie is krachtens de Europese verdragen i verplicht om met 'passende initiatieven' te komen die 'het algemeen belang bevorderen'. Veel van de voorstellen die de Commissie doet, komen voort uit de in de Europese verdragen opgestelde verplichting om op allerlei beleidsterreinen zaken te regelen. In andere gevallen besluit de Commissie zelf om bepaalde onderwerpen op te pakken omdat dat volgens de Commissie het best in EU-verband geregeld kan worden.
In de praktijk is de Commissie niet de enige die voorstellen bedenkt. De andere Europese instellingen verzoeken de Commissie regelmatig om bepaalde initiatieven uit te werken en daar dan een formeel voorstel van te maken. De Commissie geeft daar meestal gehoor aan.
Ook andere belanghebbenden vragen de Commissie om met regelgeving te komen. Voor alle verzoeken geldt dat de Commissie uiteindelijk besluit om wel of niet met een voorstel te komen, en wat het voorstel precies inhoudt.
Het Europees burgerinitiatief i is een speciaal geval; met één miljoen handtekeningen kan de Europese Commissie worden verplicht een onderwerp te agenderen. Dat betekent dus niet automatisch dat de Commissie met een voorstel zal en moet komen.
Voorafgaand aan indienen voorstel
In de meeste gevallen raadpleegt de Commissie de andere EU-instellingen en vaak ook belanghebbenden en nationale parlement alvorens ze een voorstel daadwerkelijk indient, om zich zo van enige steun te verzekeren en problemen te voorkomen.
Ook kijkt de Commissie in principe vóór ze een voorstel indient naar de mogelijke economische, sociale en milieueffecten. Dit is onderdeel van de werkafspraken tussen de Commissie, de Raad en het EP.
Grenzen aan het recht van initiatief
De Commissie mag alleen met voorstellen komen die binnen de bevoegdheden i vallen die zij heeft gekregen.
Een voorstel moet voldoen aan het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel. De EU mag alleen wetgeving maken als maatregelen efficiënter zijn op EU-niveau dan op nationaal, regionaal of plaatselijk niveau, en slechts in de mate waarin nodig om de afgesproken doelstellingen te verwezenlijken.
Het initiatiefrecht is exclusief op het terrein van de communautaire wetgeving i (de vroegere eerste pijler i) omdat de Raad in beginsel slechts "op voorstel van de Commissie" besluiten neemt, om er zo voor te zorgen dat elk initiatief past in een samenhangend kader.
Uitzetten grote lijn
De grote lijnen waarin de Europese Unie zich moet ontwikkelen is met name een zaak van de Europese Raad i.
De Commissie kan door veelomvattende pakketten wet- en regelgeving voor te stellen wel een belangrijke rol spelen.
Uitzondering: buitenlands- en defensiebeleid
Op het terrein van het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid (GBVB - de vroegere derde pijler i) ligt het zwaartepunt van het recht van initiatief bij de Raad van Ministers i. De Commissie wordt nadrukkelijk op de achtergrond gehouden bij ontwikkeling van beleid op dit terrein. De Hoge Vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid i deelt in veel gevallen expliciet het recht van initiatief met de Raad.
De Europese Raad stelt de algemene richtsnoeren voor het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid op. De Raad werkt deze verder uit.
Over zaken die de Europese Dienst voor Extern Optreden i aangaan ligt het initiatief bij de Hoge Vertegenwoordiger, inclusief het voordragen van speciale vertegenwoordigers die zich op één onderdeel van het GBVB toeleggen.
De Europese Commissie heeft het exclusieve recht tot initiatief sinds het eerste verdrag. Naar mate de bevoegdheden van de Europese Unie en haar voorloper, de Europese Gemeenschappen, werden uitgebreid mocht de Commissie op steeds meer terreinen voorstellen voor Europees beleid doen.
Met de ondertekening van het Verdrag van Maastricht i (1992) zou de Commissie in de twee intergouvernementele pijlers van het Verdrag van Maastricht (gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) en justitie en binnenlandse zaken (JBZ)) haar initiatiefrecht delen met de lidstaten. Naar mate er steeds meer zaken van de pijlers werden overgeheveld naar de eerste, communautaire pijler verviel het recht van initiatief voor de lidstaten. Ook werd bij het Verdrag van Amsterdam i (1997) het initiatiefrecht van de Commissie uitgebreid tot de nieuwe beleidsterreinen werkgelegenheid, volksgezondheid, vraagstukken in verband met het vrije verkeer van personen en de derde pijler.
Met het Verdrag van Lissabon i (2009) ontwikkelde het recht van initiatief zich tot de situatie die hierboven is beschreven.
Het recht van initiatief vindt zijn basis in het Verdrag betreffende de Europese Unie i:
-
-principe: VEU titel III art. 17 i