Kabinet-Colijn V (1939)
Het vijfde kabinet-Colijn werd buiten partijen om gevormd door Colijn, die volgens eigen zeggen de hem gegeven formatieopdracht had aanvaard als ware het een koninklijk bevel. De ministers kwamen uit ARP en CHU of waren partijloze liberalen. Het kabinet telde meer liberalen (vooral oud-Indische bestuurders) dan er in de Tweede Kamer zaten. Het werd echter direct bij zijn eerste optreden naar huis gestuurd.
De val van het kabinet werd bewerkstelligd door aanneming van een door RKSP-fractievoorzitter Deckers1 ingediende motie2, waarin het optreden van het kabinet werd afgekeurd. Deze motie kreeg steun van de RKSP3, SDAP4, VDB5, CDU6 en Communisten. Tegen stemden ARP, CHU en Liberale Staatspartij, NSB en SGP.
Het vijfde kabinet-Colijn trad aan op 25 juli 1939 en werd 27 juli demissionair. Op 10 augustus volgde het tweede kabinet-De Geer7 Colijns vijfde kabinet op.
Na de val van het vierde kabinet-Colijn werd de minister-president benoemd tot formateur. Hij stuurde aan op een kabinet van de zes grote partijen. RKSP, SDAP en VDB wezen dit af.
De koningin raadpleegde hierna op 7 juli in een gezamenlijk overleg haar belangrijkste adviseurs, de voorzitters van Eerste en Tweede Kamer, de vicepresident van de Raad van State en de liberale minister van staat, Fock8. Een concrete oplossing wisten zij niet aan te dragen.
Hierna werd verrassend oud-Kamervoorzitter en staatsraad Koolen9 (RKSP), een vertegenwoordiger van de conservatieve vleugel van zijn partij, tot formateur benoemd. Hij had echter geen succes. Door hem aangezochte kandidaten weigerden zitting te nemen in een breed samengesteld kabinet.
Colijn kreeg vervolgens wederom een formatieopdracht. Hij streefde naar een kabinet dat los stond van de Tweede Kamerfracties en waarvan de ministers op persoonlijke titel werden benoemd. Katholieken en vrijzinnig-democraten (onder wie Oud10) weigerden zitting te nemen in het kabinet. Naast drie zittende ministers (Van Boeyen, Van Dijk en Patijn) en de liberale oud-minister Van Lidth de Jeude werden personen van buiten de politiek aangezocht.
datum |
wat |
wie |
tot en met |
dagen |
---|---|---|---|---|
30 juni 1939 |
benoeming formateur |
9 juli 1939 |
10 |
|
9 juli 1939 |
benoeming formateur |
14 juli 1939 |
6 |
|
14 juli 1939 |
benoeming formateur |
H. Colijn |
25 juli 1939 |
12 |
25 juli 1939 |
beëdiging (nieuwe) ministers |
26 juli 1939 |
2 |
|
27 juli 1939 |
kabinet demissionair |
9 augustus |
14 |
|
10 augustus 1939 |
ontslag verleend |
koningin Wilhelmina |
minister: Dr. H. Colijn (ARP)
Buitenlandse Zaken
minister: Mr. J.A.N. Patijn (Liberaal, maar partijloos)
Justitie
minister: Mr. J.A. de Visser (CHU)
Binnenlandse Zaken
minister: H. van Boeijen (CHU)
Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen
minister: Dr. B.J.O. Schrieke (Liberaal, maar partijloos)
Financiën
minister: Ch.W. Bodenhausen (Liberaal, maar partijloos)
Defensie
minister: Dr. J.J.C. van Dijk (ARP)
Waterstaat
minister: Jhr.Ir. O.C.A. van Lidth de Jeude (LSP)
Economische Zaken
minister a.i.: Dr. H. Colijn (ARP)
Sociale Zaken
minister: Dr. M.H. Damme (Liberaal, maar partijloos)
Koloniën
minister: C. van den Bussche (Liberaal, maar partijloos)
Tweede Kamer | Eerste Kamer | ministerraad | |
---|---|---|---|
ARP | 17 | 7 | 3 |
CHU | 8 | 6 | 2 |
Vrijheidsbond | 4 | 3 | 1 |
partijloos | - | - | 5 |
totaal |
29 (29%) |
16 (32%) |
- 1.Hoffelijke en opgewekte katholieke politicus en landbouwvoorman. Kwam uit de kring van de Boerenleenbank. Was eerst landbouwspecialist van de RKSP-fractie en later defensie-woordvoerder. Als minister van Defensie in het derde kabinet-Ruijs de Beerenbrouck in 1933 verantwoordelijk voor het bombarderen van het pantserschip 'De Zeven Provinciën' na een muiterij op dat schip. In het derde kabinet-Colijn was hij minister van Landbouw. Nadien fractievoorzitter en in die functie in 1939 verantwoordelijk voor het direct wegsturen van het vijfde kabinet-Colijn. Sloot zijn publieke loopbaan af als staatsraad.
- 2.De Voorzitter: Door den heer Deckers wordt de navolgende motie van orde voorgesteld:
- 3.De RKSP werd formeel op 3 juni 1926 opgericht als katholieke partij en was de voorloper van de KVP. Daarvoor waren de katholieken georganiseerd in de Algemeene Bond van RK-kiesverenigingen, die informeel ook al RKSP werd genoemd. Deze bond was in mei 1904 ontstaan. In de Tweede Kamer was in 1893 voor het eerst sprake van een RK-Kamerclub. Vanaf 1918 was er een RKSP-fractie. In Eerste Kamer kwamer er omstreeks 1922 een fractie.
- 4.De Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) was een sociaaldemocratische partij, die lange tijd tevens republikeins en antimilitaristisch was. De SDAP werd in 1894 opgericht en kan als opvolger van de revolutionair-socialistische SDB (Socialistenbond) worden beschouwd. De partij was onderdeel van de socialistische zuil en nauw verbonden met organisaties als het NVV, dagblad Het Volk, de Arbeiderspers en de VARA. In 1946 ging de SDAP met VDB en CDU op in de PvdA.
- 5.De Vrijzinnig-Democratische Bond VDB was een links-liberale partij, die in 1901 werd opgericht. In zekere zin is zij als voorloper van D66 te beschouwen. De partij werd gevormd door van de Liberale Unie afgescheiden leden en door voormalige Radicale Bonders. Richtte zich onder meer op internationale ontwapening, emancipatie van de vrouw en invoering van een staatspensioen.
- 6.De CDU was een protestants-christelijke, antimilitaristische partij. De partij ontstond in 1926 uit drie kleine christen-socialistische partijen. Na de Tweede Wereldoorlog ging de CDU op in de Partij van de Arbeid.
- 7.Dit kabinet was een centrumlinks noodkabinet, waarvan voor het eerst twee sociaaldemocraten deel uitmaakten. Het bestond verder uit ministers van RKSP, CHU, VDB, een ARP'er (zonder partijbinding) en twee partijlozen. Het kabinet werd kort na zijn aantreden geconfronteerd met de dreigende oorlogssituatie en besloot tot mobilisatie van de strijdkrachten.
- 8.Vooraanstaande liberale staatsman uit de eerste helft van de twintigste eeuw. Was advocaat en provinciebestuurder en kwam in 1901 voor een Rotterdams district in de Tweede Kamer. Had grote belangstelling voor koloniale vraagstukken en werd in het kabinet-De Meester minister van Koloniën. Keerde in 1913 terug in de Kamer na Gouverneur van Suriname te zijn geweest. In 1917 volgde hij Goeman Borgesius op als Kamervoorzitter. Dat ambt bekleedde hij met veel gezag en met strakke hand wist hij de vaak lastige communistische en links-socialistische afgevaardigden in de hand te houden. In 1921 Landvoogd van Nederlands-Indië en in dat ambt conservatief en vrij kleurloos. Bleef tot op hoge leeftijd politiek actief als partijvoorzitter en lid van de Eerste Kamer. Bekritiseerde toen zijn opvolger als Gouverneur-Generaal, De Graeff.
- 9.Vooraanstaand katholiek politicus in het interbellum. Was advocaat en administratief rechter en kwam in 1905 in de Tweede Kamer voor het district Grave door oud-minister Harte te verslaan. Volgde in 1920 de liberaal Fock op als Kamervoorzitter en trad in die functie tamelijk streng en formeel op. In 1925 opvolger van minister Aalberse in het kortstondige eerste kabinet-Colijn. Was een bewonderaar van Colijn. Na zijn kortdurende ministerschap negentien jaar staatsraad. Werd na de breuk in het vierde kabinet-Colijn in 1939 verrassend formateur, omdat hij anders dan de ministers Romme en Steenberghe een exponent was van de rechtervleugel van de RKSP. Zijn formatiepoging mislukte dan ook. Stond bekend als tamelijk afstandelijk.
- 10.Staatsman, geschiedschrijver, staatsrechtgeleerde en voorman van de VDB en de VVD. Begon zijn loopbaan als kandidaat-notaris en belastingontvanger en was al op jonge leeftijd een vooraanstaand en veelzijdig Tweede Kamerlid. Trad in 1933 met Marchant toe tot het crisiskabinet-Colijn en voerde als minister van Financiën een strak bezuinigingsbeleid. In 1938 burgemeester van Rotterdam (tot 1952). Na de oorlog korte tijd lid van de PvdA, maar voelde zich daarin toch niet thuis en richtte met Stikker in 1948 de VVD op. Werd daarvan de onbetwiste politieke leider. Sprak met een wat hoge, zachte stem, maar had in de Kamer veel gezag door zijn kennis van het staats- en parlementsrecht. Kon overigens ook vilein uit de hoek komen en gold als autoritair. Schreef standaardwerken over de parlementaire geschiedenis.
- 11.Antirevolutionair staatsman, die zijn loopbaan als officier in de binnenlanden van Indië begon. Korte tijd Tweede Kamerlid en als jong minister van Oorlog succesvol. Daarna directeur van een olieconcern. Zeer vermogend. In 1920 opvolger van Kuyper als leider van de ARP. Voerde in 1923-1926 als minister van Financiën een streng bezuinigingsbeleid. Tijdens de crisis van de jaren dertig minister-president. Predikte een beleid van aanpassing, waarbij salarissen en uitkeringen werden verlaagd. Hoffelijk in de omgang. Had ook internationaal goede contacten en gezag. Charismatisch spreker en krachtige persoonlijkheid, die zich het liefst met hoofdlijnen bezighield, maar zichzelf ook wel overschatte. Tamelijk opportunistisch en hard. Riep bij tegenstanders nogal wat weerstanden op. Reageerde soms impulsief, zoals in mei 1940 toen hij langdurige Duitse heerschappij leek te aanvaarden. Stierf in Duitse ballingschap.
- 12.Dochter van koning Willem III, die al op haar tiende, aanvankelijk onder het regentschap van haar moeder, koningin werd. In september 1898 als koningin ingehuldigd en daarna vijftig jaar regerend vorstin. Haar regering kenmerkte zich lange tijd door een zekere afstandelijkheid tot de bevolking, maar in de Tweede Wereldoorlog werd zij uitermate populair. Nadat zij in de meidagen van 1940 noodgedwongen was uitgeweken naar Londen gaf zij haar rol als 'Moeder des Vaderlands' ten volle gestalte door het verzet via radio-toespraken te inspireren. Zag zichzelf als leidsvrouwe van een vernieuwd en verenigd volk. Nadat na de bevrijding bleek dat de oorlog niet de politieke vernieuwing had gebracht die zij had gewenst, deed zij afstand van de troon. Krachtige persoonlijkheid, godsdienstig en temperamentvol.