Kabinet-Van Tienhoven (1891-1894)

Source: Parlement.com.

Dit liberale kabinet werd gevormd na de verkiezingen van 1891, waarbij 'rechts' haar meerderheid verloor. Het kabinet streefde naar uitbreiding van het mannenkiesrecht. Minister Tak van Poortvliet kwam hiertoe met een wetsvoorstel, dat echter niet het Staatsblad haalde.

Nadat een amendement-De Meijier op het kiesrechtvoorstel was aangenomen, waarin de eisen waaraan een kiezer moest voldoen waren aangescherpt, trok Tak zijn voorstel in. De Tweede Kamer werd vervolgens ontbonden. Omdat de aanhangers van Tak (de 'Takkianen' i) bij de verkiezingen een nederlaag leden, trad het kabinet af. Minister Van Tienhoven, die het niet eens was met de intrekking van het wetsontwerp en de ontbinding, nam al eerder ontslag.

Het kabinet trad op 21 augustus 1891 aan, bood op 28 april zijn ontslag aan en werd op 8 mei 1894 opgevolgd door het kabinet-Röell i.

1.

Data en feiten formatie

datum

wat

wie

tot en met

dagen

26 juli 1891

benoeming formateur

G.­ van Tienhoven i

16 augustus 1891

22

21 augustus 1891

beëdiging ministers

koningin-regentes Emma i

27 april 1894

981

28 april 1894

kabinet demissionair

 

8 mei 1894

11

9 mei 1894

ontslag verleend

koningin-regentes Emma

   

2.

Samenstelling kabinet

Buitenlandse Zaken
minister: Mr. G. van Tienhoven (Liberalen) (21 augustus 1891 - 21 maart 1894)
minister a.i.: J.C. Jansen (Liberale Unie) (21 maart 1894 - 8 mei 1894)

Justitie
minister: Mr. H.J. Smidt (Liberale Unie)

Binnenlandse Zaken
minister: Mr. J.P.R. Tak van Poortvliet (Liberale Unie)

Financiën
minister: Mr. N.G. Pierson (Liberale Unie)

Oorlog
minister: A.L.W. Seyffardt (Liberalen)

Marine
minister: J.C. Jansen (Liberale Unie)

Waterstaat, Handel en Nijverheid
minister: C. Lely (Liberale Unie)

Koloniën
minister: Mr. W.K. baron van Dedem (Liberale Unie)

3.

Bijzonderheden en wetgeving

  • Minister Seyffardt van Oorlog kwam in conflict met koningin-regentes Emma over de benoeming van enkele hofdignitarissen/officieren.

Belangrijkste wetten waren:

  • Faillisssementswet (1893)

    Niet langer konden alleen kooplieden in staat van faillissement worden verklaard. Voorheen werden niet-kooplieden indien zij hun verplichtingen niet konden nakomen in staat van kennelijk onvermogen verklaard. Door faillissement verliest de schuldernaar het beheer over zijn hele vermogen; dit gaat over naar de curator. De curator zorgt voor afwikkeling van het faillissement.

  • Nieuw belastingstelsel (1893)

    Er komt onder meer een inkomstenbelasting. Diverse accijnzen (zoals op zout) werden verlaagd, evenals de registratie- en hypotheekrechten en de grondbelasting. Hierdoor verschoof de belastingdruk van levensbehoeften naar kapitaal (grondbezit uitgezonderd). De Patentbelasting werd afgeschaft. De accijns op gedistilleerd werd verhoogd om het evenwicht op de begroting te handhaven. Het nieuwe belastingstelsel kende nog slechts een zeer beperkt progressief tarief. Er kwam administratieve rechtspraak die bezwaarschriften over de belastingheffing behandelde.

  • Wet inzake fabrieks- en handelsmerken (1893)

    De wet stelde het Bureau voor de industriële eigendom in, dat belast werd met inschrijving van fabrieks- en handelsmerken en dat die inschrijving op bepaalde gronden kon weigeren. Zo mocht het merk niet al door een ander zijn ingeschreven of in strijd zijn met de goede zeden.

4.

Aftreden kabinet

Minister Tak van Poortvliet kwam met een Kiesrechtvoorstel dat behelsde dat alle mannen die konden lezen en schrijven het kiesrecht kregen. Een schrijfproef moest daarover uitsluitsel geven.

Velen vreesden dat hierdoor ook landlopers en bedelaars kiesrecht kregen. Daarom voegde Tak als extra eis toe, dat een kiezer tevens een vaste woning moest hebben. Ook dat ging veel Kamerleden niet ver genoeg. Het liberale Kamerlid De Meijier i diende om die reden een amendement in, waardoor zou worden bepaald dat een huis minstens twee kamers moest hebben. Hoewel Tak dit amendement niet onaanvaardbaar had verklaard, trok hij na aanneming ervan zijn wetsvoorstel in.

Het kabinet besloot tot ontbinding van de Tweede Kamer per 20 maart 1894. De daarop volgende nederlaag van de voorstanders van sterke verruiming van het kiesrecht leidde op 28 april tot het aftreden van het kabinet.


Meer over