Vrijzinnig-Democratische Bond (VDB)
De Vrijzinnig-Democratische Bond VDB was een links-liberale partij, die in 1901 werd opgericht. In zekere zin is zij als voorloper van D66 te beschouwen. De partij werd gevormd door van de Liberale Unie1 afgescheiden leden en door voormalige Radicale Bonders. Richtte zich onder meer op internationale ontwapening, emancipatie van de vrouw en invoering van een staatspensioen.
De VDB was ruim veertig jaar vertegenwoordigd in de Staten-Generaal. Van 1901 tot 1946 had de VDB een fractie2 in de Tweede Kamer3 en van 1904 tot 1946 was de partij ook met een Eerste Kamerfractie4 vertegenwoordigd. Zowel in het begin van de 20e eeuw als tijdens de crisisjaren (1929-1940) maakte de VDB enkele jaren onderdeel van de regering. In 1946 ging de VDB samen met de SDAP5 en de CDU6 op in de PvdA7. De partij kende ook haar eigen jeugdorganisatie: de Vrijzinnig-Democratische Jongeren Organisatie8 (VDJO)
Voormannen van de VDB waren Drucker, Kerdijk, Treub, Bos, Marchant, Oud en Joekes senior. Onder hen zijn ook enkele partijvoorzitters9.
Contents
De VDB ging uit van een democratisch staatsbestel waarin burgers grotere zeggenschap dienden te krijgen. Zij was voorstander van het persoonlijke eigendomsrecht, maar vond dat de overheid zo nodig moest kunnen ingrijpen in het economisch leven. Bedrijven die een monopolie bezaten (zoals in de energiesector en de spoorwegen) dienden in staatsbezit te komen.
De VDB streefde naar een premievrij staatspensioen voor ouderen van 65 jaar en ouder. Ook andere sociale voorzieningen moesten worden uitgebreid.
Voor de Eerste Wereldoorlog was de VDB voorstander van de vorming van een volksleger, met algemene oefenplicht. Daarna was zij, tot begin jaren '30, voor nationale en internationale ontwapening.
De VDB kwam op voor gelijke rechten van de vrouw en was liberaal op het gebied van de zedelijkheid.
Andere programmapunten waren
-
-afschaffing van de Eerste Kamer en invoering van een referendum
-
-afschaffing van het advies over wetsvoorstellen door de Raad van State
-
-bescherming van natuurschoon
-
-medezeggenschap in het onderwijs
-
-bevordering van deelname van inlanders aan het bestuur van Nederlands-Indië
De VDB ontstond in maart 1901 toen diverse kiesverenigingen zich losmaakten van de Liberale Unie. Binnen die Unie was al lange tijd sprake van een linkervleugel, die voorstander was van algemeen kiesrecht en van een actiever overheidsbeleid op economisch gebied. Deze afgescheidenen gingen samen met de Radicale Bond, waarvan Treub de grote voorman was.
De partij had in de Kamer steeds een relatief kleine fractie (zes tot tien personen), maar was door de kwaliteit ervan invloedrijk. In 1913 werd fractievoorzitter D. Bos10 formateur. Door de weigering van de SDAP mislukte zijn poging om een kabinet te vormen echter. Bos leidde nadien (1914-1916) wel de Staatscommissie (Pacificatiecommissie) die een einde maakte aan de schoolstrijd.
Zijn opvolger H.P. Marchant11 wist in 1919 via een initiatiefvoorstel het vrouwenkiesrecht in te voeren. Een poging van hem om in 1925 een kabinet te vormen van RKSP12, SDAP en VDB mislukte echter doordat de katholieken weigerden hieraan mee te werken.
In 1933 trad de VDB toe tot een centrumrechts kabinet-Colijn. Dit crisiskabinet voerde een strak bezuinigingsbeleid, waarbij de VDB'er P.J. Oud13 als minister van Financiën een centrale rol speelde. Het standpunt over nationale ontwapening was toen inmiddels onder invloed van de internationale spanningen losgelaten.
Hoewel er een scherpe tegenstelling bestond met de Liberale Unie (en de conservatieve Oud-Liberalen) werkte de VDB op electoraal gebied vaak met hen samen. Bij de kandidaatstelling in de districten werd steeds slechts door één van de liberale partijen een kandidaat gesteld, om de kansen voor verkiezing te vergroten. In 1913 kwamen de drie liberale partijen met een gezamenlijk programma ('de liberale concentratie'), dat invoering van het mannenkiesrecht en van een staatspensioen omvatte.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog verlieten de ministers M.W.F. Treub14 en Pleyte15 de VDB na conflicten met de VDB-Tweede Kamerfractie. Treub stichtte een nieuwe partij, de Economische Bond16.
Na een voor hen teleurstellende kandidaatstellingsprocedure verlieten in 1922 twee VDB-Kamerleden de partij. Dit leidde echter net zomin als het vertrek van Treub c.s. tot een wezenlijke verzwakking van de VDB.
Na de nederlaag van 'rechts' in 1905 nam de VDB met twee ministers (Van Raalte17 en Veegens18) deel aan het liberale minderheidskabinet-De Meester19 (1905-1908). In 1913 traden de VDB'ers Treub en Pleyte toe tot het kabinet-Cort van der Linden20, maar zij stapten - zoals gemeld - later uit de partij.
Pas in 1933 keerde de VDB terug in het kabinet. Naast Oud werd Marchant minister (van Onderwijs). Nadat bekend was geworden dat hij tot de Katholieke kerk was toegetreden, trad hij in 1935 echter af. In 1937 kwam er weer een einde aan de regeringsdeelname, omdat vooral de RKSP had aangestuurd op herstel van de rechtse coalitie.
In 1939 trad G. Bolkestein21 toe tot het tweede kabinet-De Geer22, dat verder werd gesteund door RKSP, SDAP en CHU.
Naast de eerder genoemde politieke leiders Bos, Marchant en Oud waren Drucker, Kerdijk en Joekes voormannen van de VDB.
H.L. Drucker23 was hoogleraar in Leiden en als Kamerlid een vooraanstaand jurist. A. Kerdijk24 leidde tussen 1897 en 1901 de vrijzinnig-democratische Kamerfractie (dat was de fractie van het vooruitstrevende deel van de Liberale Unie). Hij stond bekend als 'salonsocialist' en pleitbezorger van het coöperatiewezen.
A.M. Joekes25 volgde in 1938 Oud op als fractievoorzitter. Na de Tweede Wereldoorlog speelde hij een belangrijke rol in de PvdA en was hij namens die partij Tweede Kamerlid en minister.
Een belangrijke positie in de VDB had ook Aletta Jacobs26, die sinds de jaren '80 van de 19e eeuw had gestreden voor het vrouwenkiesrecht.
De VDB had vooral aanhang onder mensen met een vrij beroep zoals advocaten en artsen, onder intellectuelen (hoogleraren, leraren), en voorts onder middenstanders, ambtenaren, eigenaren van landbouwbedrijven en geschoolde arbeiders. Sinds 1918 haalde de VDB gemiddeld ongeveer acht procent van de stemmen.
Regionaal was zij het sterkst in Amsterdam en Rotterdam (enige tijd waren VDB'ers burgemeester van Amsterdam en van Rotterdam), in Groningen en Drenthe, in de Kop van Noord-Holland, en in de middelgrote steden in Noord- en Zuid-Holland. In het zuiden van het land had zij betrekkelijk weinig aanhang.
Meer over
Kijk voor meer informatie over de VDB op de website van het Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen.
- 1.De Liberale Unie werd in 1885 opgericht. In de unie werden de liberale kiesverenigingen verenigd. Zij gold als gematigd vooruitstrevend, zeker nadat de conservatieve vleugel zich rond 1894 had afgescheiden. Tussen 1891 en 1901 domineerde zij de Nederlands politiek. Vooral het Unie-liberale kabinet-Pierson wist belangrijke (sociale) wetgeving tot stand te brengen, zoals de Ongevallenwet en de Woningwet.
- 2.De VDB was van 17 september 1901 tot 9 februari 1946 in de Tweede Kamer vertegenwoordigd. In de jaren 1905-1908 en 1933-1937 was de VDB regeringspartij. In 1913-1918 waren er VDB-ministers, maar beiden braken na enige tijd met hun partij. In februari 1946 ging de VDB-fractie op in die van de nieuwopgerichte Partij van de Arbeid.
- 3.De Tweede Kamer is deel van de volksvertegenwoordiging. Zij speelt een belangrijke rol bij de totstandkoming van wetten, controleert de regering en beslist over de vraag of een kabinet (of bewindspersoon) genoeg vertrouwen heeft.
- 4.De VDB was van 20 september 1904 tot 9 februari 1946 in de Eerste Kamer vertegenwoordigd. In de fractie zaten steeds (oud-)hoogleraren, zoals H.L. Drucker, D. van Embden en R. Kranenburg. Daarnaast was er vrijwel altijd een 'noordelijke' vertegenwoordiger, zoals de Groningse gedeputeerde J.B. Westerdijk.
- 5.De Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) was een sociaaldemocratische partij, die lange tijd tevens republikeins en antimilitaristisch was. De SDAP werd in 1894 opgericht en kan als opvolger van de revolutionair-socialistische SDB (Socialistenbond) worden beschouwd. De partij was onderdeel van de socialistische zuil en nauw verbonden met organisaties als het NVV, dagblad Het Volk, de Arbeiderspers en de VARA. In 1946 ging de SDAP met VDB en CDU op in de PvdA.
- 6.De CDU was een protestants-christelijke, antimilitaristische partij. De partij ontstond in 1926 uit drie kleine christen-socialistische partijen. Na de Tweede Wereldoorlog ging de CDU op in de Partij van de Arbeid.
- 7.De Partij van de Arbeid (PvdA) is een progressieve, sociaaldemocratische partij. De partij werd opgericht in 1946 als een voortzetting van de vooroorlogse Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (SDAP), de Vrijzinnig-Democratische Bond (VDB) en de Christelijk-Democratische Unie (CDU). De PvdA trok samen met GroenLinks op en deed met een gezamenlijke lijst mee aan de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2023. Frans Timmermans leidt de gezamenlijke fractie in de Tweede Kamer.
- 8.De Vrijzinnig-Democratische Jongeren Organisatie (VDJO) bestond van 1923 tot en met 1946 en was gedurende die periode de jongerenorganisatie van de Vrijzinnig-Democratische Bond (VDB). De VDJO was voornamelijk een gezelligheidsclub, die rond 1940 was uitgegroeid tot een flinke organisatie. Hoewel de organisatie in 1941 verboden werd, richtte het zichzelf vlak na de oorlog weer op. In 1946 volgde een fusie met andere socialistische jongerenorganisaties tot de eerste voorganger van de Jonge Socialisten.
- 9.Bekende VDB-voorzitters waren Dolf Joekes, Marcus Slingenberg en Roelof Kranenburg. Jan Schilthuis was partijvoorzitter toen de VDB in 1946 opging in de PvdA.
- 10.Voorman van de vrijzinnig-democraten en in de jaren 1913-1916 leider van de vrijzinnige concentratie, het samenwerkingsverband met de drie liberale partijen. Onderwijzer, bankier en handelaar uit Oost-Groningen. Actief op velerlei maatschappelijke terreinen (onder andere het onderwijs, de middenstand en de kunsten). Vooraanstaand vrijzinnig-democratisch Tweede Kamerlid. Volgde in 1913 Drucker op als politiek leider van de VDB. Zijn poging in 1913 om een kabinet te vormen, waarvan ook sociaaldemocraten deel uitmaakten, strandde op de weigering van de SDAP. Als voorzitter van de Bevredigingscommissie speelde hij een belangrijke rol bij de wijziging van het onderwijshoofdstuk in de Grondwet. Overleed echter vóór hij de resultaten daarvan kon zien.
- 11.Militante politiek leider van de vrijzinnig-democraten, die felle aanvallen op zijn tegenstanders niet schuwde. Was advocaat en wethouder in Deventer en werd in 1899 als links-liberaal naar de Tweede Kamer afgevaardigd. Was daar spoedig een geducht woordvoerder op talrijke beleidsterreinen en volgde in 1916 Dirk Bos op als fractievoorzitter. Zorgde in 1919 via een initiatiefwet voor de invoering van het vrouwenkiesrecht. Politieke tegenstander van Colijn, wiens kabinet hij in 1925 ten val bracht. Wist toen echter geen centrumlinks kabinet te vormen. Trad in 1933 echter wel als minister van Onderwijs toe tot het crisiskabinet-Colijn II. Kwam met een spellingsvereenvoudiging (spelling-Marchant). Nadat zijn positie in de VDB door zijn heimelijke overgang naar het katholicisme onhoudbaar was geworden, trad hij in 1935 af. Scherp debater, die gestileerde speeches hield. Had als bijnaam 'Le tigre neerlandais'.
- 12.De RKSP werd formeel op 3 juni 1926 opgericht als katholieke partij en was de voorloper van de KVP. Daarvoor waren de katholieken georganiseerd in de Algemeene Bond van RK-kiesverenigingen, die informeel ook al RKSP werd genoemd. Deze bond was in mei 1904 ontstaan. In de Tweede Kamer was in 1893 voor het eerst sprake van een RK-Kamerclub. Vanaf 1918 was er een RKSP-fractie. In Eerste Kamer kwamer er omstreeks 1922 een fractie.
- 13.Staatsman, geschiedschrijver, staatsrechtgeleerde en voorman van de VDB en de VVD. Begon zijn loopbaan als kandidaat-notaris en belastingontvanger en was al op jonge leeftijd een vooraanstaand en veelzijdig Tweede Kamerlid. Trad in 1933 met Marchant toe tot het crisiskabinet-Colijn en voerde als minister van Financiën een strak bezuinigingsbeleid. In 1938 burgemeester van Rotterdam (tot 1952). Na de oorlog korte tijd lid van de PvdA, maar voelde zich daarin toch niet thuis en richtte met Stikker in 1948 de VVD op. Werd daarvan de onbetwiste politieke leider. Sprak met een wat hoge, zachte stem, maar had in de Kamer veel gezag door zijn kennis van het staats- en parlementsrecht. Kon overigens ook vilein uit de hoek komen en gold als autoritair. Schreef standaardwerken over de parlementaire geschiedenis.
- 14.Vooraanstaand liberaal politicus uit het einde van de negentiende en begin van de twintigste eeuw. Hoogleraar economie in Amsterdam. Behoorde aanvankelijk tot de Radicalen en werd in 1904 Tweede Kamerlid voor de VDB, waarmee hij later echter brak. In 1913 minister in het kabinet-Cort van der Linden. Bezat uitstekende organisatorische kwaliteiten en zorgde tijdens de Eerste Wereldoorlog voor een voortvarend financieel-economisch beleid. Trad in 1916 af vanwege een conflict over het staatspensioen, maar keerde in 1917 weer terug. Werd in 1918 Tweede Kamerlid voor de Economische Bond, een liberale partij die een 'zakelijke' politiek voor stond. Voerde toen een sterk persoonlijke getinte verkiezingscampagne. Was nogal onberekenbaar; productief in denkbeelden, maar weinig resultaatgericht.
- 15.Scherpzinnig jurist, minister van Koloniën in het kabinet-Cort van der Linden. Als advocaat in Nederlands-Indië compagnon van Van Deventer, wiens politieke ideeën hij deelde. Werkte als liberale minister goed samen met de antirevolutionaire Gouverneur-Generaal Idenburg. Stelde in 1916 de Volksraad in, die als eerste stap naar medezeggenschap van inlanders kan worden gezien. Werd na zijn aftreden gezant in Brazilië en Spanje. Kenner van Nederlands-Indië, die Maleis en Javaans las en sprak. Vlot spreker.
- 16.De Economische Bond werd op 15 december 1917 opgericht als liberale partij. Zij beoogde de sinds het eind van de 19e eeuw bestaande verdeeldheid bij de liberalen op te heffen. Er bestonden namelijk drie liberale partijen: de Liberale Unie, de Bond van Vrije-Liberalen en de links-liberale Vrijzinnig-Democratische Bond. Haar streven werd in 1921 deels verwezenlijkt door oprichting van de Vrijheidsbond.
- 17.Vooraanstaande liberale politicus van Joodse komaf. Afwisselend Unie-liberaal en vrijzinnig-democraat. Voor hij in de politiek kwam advocaat. Zelfbewust en scherpzinnig, maar ook nogal hautain, breedsprakig en koppig. Bracht als minister van Justitie in het kabinet-De Meester de Wet op het arbeidscontract tot stand. Werd na zijn ministerschap opnieuw lid en, in 1917, op 76-jarige leeftijd fractievoorzitter van de Liberale Unie. Opvallend door zijn Assyrische baard en wat geaffecteerde spreektrant. Op hem werd in 1907 een (mislukte) moordaanslag gepleegd door een geestelijk gestoorde.
- 18.Vooruitstrevend liberaal politicus. Succesvol advocaat, die in 1881 zijn vader opvolgde als griffier van de Tweede Kamer. Zeer nauwgezet met veelzijdige kennis. Centrale figuur van het tijdschrift Vragen des Tijds. Secretaris van de enquêtecommissie arbeidsomstandigheden. In de Tweede Kamer, waarvan hij sinds 1888 deel uitmaakte, een veelzijdig en actief lid. Eén van de voormannen van de vooruitstrevend-liberale kamerclub. Verloor in 1901 als vrijzinnig-democraat zijn zetel aan K. ter Laan (SDAP). Had als minister in het kabinet-De Meester onvoldoende tijd voor het realiseren van sociale-wetgevingsplannen. Principieel, weinig geneigd tot compromissen.
- 19.Dit door Goeman Borgesius geformeerde liberale minderheidskabinet werd geleid door de Unie-liberaal De Meester. Hij was een vroegere vicepresident van de Raad voor Nederlandsch-Indiė; na de Gouverneur-Generaal de hoogste gezagsdrager in Indiė. Het kabinet bestond uit Unie-liberale en vrijzinnig-democratische ministers, alsmede twee partijlozen en beschikte in geen van beide Kamers over een meerderheid.
- 20.Het liberale extraparlementaire kabinet-Cort van der Linden loodste Nederland door de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) en bracht de belangrijke Grondwetsherziening van 1917 tot stand. Hierdoor werden de kiesrecht- en schoolstrijd beëindigd. Het meerderheidsstelsel (districtenstelsel) werd vervangen door de evenredige vertegenwoordiging. Onder de negen ministers waren slechts twee oud-Kamerleden.
- 21.Oud-inspecteur van het onderwijs, die in 1939 minister werd in het kabinet-De Geer II en als één van de weinigen gedurende de gehele Londense periode minister bleef. Was bij zijn benoeming al bijna 68 jaar. Stond bekend als uiterst deskundig op onderwijsgebied, met een vooruitziende blik. Riep in 1943 vanuit Londen de studenten op om de loyaliteitsverklaring niet te tekenen. Na de oorlog adviseur van de minister van Onderwijs. Grootvader van Frits Bolkestein.
- 22.Dit kabinet was een centrumlinks noodkabinet, waarvan voor het eerst twee sociaaldemocraten deel uitmaakten. Het bestond verder uit ministers van RKSP, CHU, VDB, een ARP'er (zonder partijbinding) en twee partijlozen. Het kabinet werd kort na zijn aantreden geconfronteerd met de dreigende oorlogssituatie en besloot tot mobilisatie van de strijdkrachten.
- 23.Rechtsgeleerde en vrijzinnig Tweede Kamerlid. Werd op zijn vijfentwintigste hoogleraar Romeins recht in Groningen en vervulde dat ambt later in Leiden. Had grote maatschappelijke belangstelling. In 1894 wipte hij in Groningen Sam van Houten als Tweede Kamerlid. Was voorzitter van de Liberale Unie, maar in 1901 medeoprichter van de VDB. Gaf op wetenschappelijke wijze leiding aan de vrijzinnig-democratische Tweede Kamerfractie. Knap jurist, die als hoogleraar/Kamerlid meewerkte aan belangrijke wetgeving, onder andere op het gebied van het kinderrecht. Ontwierp de Wet op het arbeidscontract. Hoffelijke, geestige, beminnelijke en zachtmoedige man, die moeite had met de harde politiek. Stapte in 1913 over naar de Senaat.
- 24.Voorman van de vooruitstrevende liberalen aan het einde van de negentiende eeuw. Was actief als journalist en in het coöperatiewezen. Kwam in 1887 via het district Amsterdam in de Tweede Kamer, waarvan hij een werkzaam lid werd dat zich met vele onderwerpen bezighield. Ten tijde van het kabinet-Pierson/Goeman Borgesius leidde hij de vooruitstrevend-liberale Kamerclub. In 1901 medeoprichter van de Vrijzinnig-Democratische Bond. Was door zijn huwelijk gelieerd aan de sociaal voelende ondernemer Van Marken. Leed later aan zwaarmoedigheid. Verdronk in de Isar bij München.
- 25.Vooraanstaande VDB- en later PvdA-politicus. Geboren in Nederlands-Indië waar hij bij een spoorwegmaatschappij werkte. Kwam in 1925 in de Kamer en was vanaf 1933 fractievoorzitter tijdens het de kabinetten-Colijn waaraan ook de VDB met Oud op financiën deelnam. Na de oorlog kozen Joekes en Oud wel voor de stap naar de PvdA, maar bedankte Oud daarvoor al spoedig. In de PvdA-fractie steunde Joekes de Indië-politiek hoewel hij altijd gematigd voorstander van zelfstandigheid van Indië was geweest. Als minister van Sociale Zaken in de kabinetten-Drees I en Drees II bracht hij belangrijke wetten tot stand zoals de Wet op de ondernemingsraden en de Werkloosheidswet. Stond bekend als een innemende gentleman, maar kropte gevoelens van onvrede soms te veel op.
- 26.Voorvechtster van vrouwenkiesrecht in de tweede helft van de negentiende eeuw en het begin van de twintigste eeuw. Eerste meisje dat (als toehoorster) toegang kreeg tot de hbs en in 1870 de eerste vrouwelijke student. Na voltooiing van haar studie geneeskunde huisarts in Amsterdam (de eerste vrouwelijke arts). Toonde daarin grote sociale betrokkenheid en zette zich in voor geboortebeperking. Vanaf 1883 strijdster voor vrouwenkiesrecht en in 1894 oprichtster van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht. Actief in de VDB, maar in 1918 tegen de bedoeling van haar partij niet gekozen tot Tweede Kamerlid. Zette zich ook voor internationaal vredeswerk in.
- 27.Diverse partijen zijn ooit vertegenwoordigd geweest in het Nederlandse parlement, maar nadien opgeheven. Een aantal daarvan zijn opgegaan in nieuwe partijen, waarvan sommige nog bestaan.