Grondwetsherziening 1848
De Grondwetsherziening van 1848 legde de basis voor ons huidige stelsel van parlementaire democratie. Niet langer was de Koning, maar waren de ministers verantwoordelijk voor het beleid. De Tweede Kamer kreeg veel meer invloed en werd bovendien rechtstreeks - weliswaar voorlopig nog door een beperkte groep kiezers - gekozen.
De herziening was in zekere zin een vreedzame revolutie, waarbij vooral koning Willem II1 een belangrijke rol speelde. Op 17 maart 1848 benoemde hij een staatscommissie onder leiding van de liberale voorman Thorbecke2, die de Grondwetsherziening moest voorbereiden. Het ontwerp van de commissie vormde de basis van de regeringsvoorstellen. Thorbecke was eerder, in 1844, initiatiefnemer van een voorstel tot Grondwetsherziening geweest (het ' Negenmannen-voorstel3 '). Dat werd in 1845 echter door de Tweede Kamer afgewezen.
De koning zorgde er met minister Donker Curtius4 voor dat de (wets)voorstellen, werden aangenomen door de in meerderheid nog conservatieve Kamers. Op 3 november 1848 kon de nieuwe Grondwet worden afgekondigd.
Contents
In de troonrede van 1847 kondigde de koning een Grondwetsherziening aan en begin 1848 werden 27 voorstellen ingediend, die echter weinig betekenis hadden. Het regeringsstelsel bleef grotendeels hetzelfde.
In maart braken in Duitsland en Frankrijk revoluties uit. Ook in Amsterdam en Den Haag waren relletjes, onder andere door de slechte economische toestand. De geschrokken koning werd hierdoor in één nacht van uiterst conservatief uiterst liberaal. Hij nodigde de Tweede Kamervoorzitter, Boreel van Hogelanden5, uit om de mening van de Tweede Kamer over een gewenste Grondwetsherziening te geven. De conservatieve ministers wisten niets van deze stap van de koning en vroegen ontslag.
Op 17 maart werd een grondwetscommissie benoemd.
De Grondwetscommissie had de volgende opdracht: met overweging van de wensen van de Tweede Kamer, een volledig ontwerp der Grondwetsherziening aan de Koning voor te dragen, en om hem tevens denkbeelden omtrent de samenstelling van een ministerie (kabinet) mede te delen. De commissie bestond naast Thorbecke2 uit:
Donker Curtius en Luzac werden tevens minister in een kabinet dat op 25 maart door de gezant in Londen, Graaf Schimmelpenninck9, was geformeerd. De voorzitter van de commissie, Thorbecke, werd dus geen minister.
De commissie was op 11 april 1848 gereed met haar werkzaamheden. De voorstellen gingen deels verder dan hetgeen de conservatieve Tweede Kamer wilde. Zo stelt de commissie voor Tweede en Eerste Kamer (maar ook Gemeenteraden en Provinciale Staten) rechtstreeks te laten kiezen door burgers die een bepaald bedrag aan belasting betalen. De conservatieve Kamer wilde liever indirecte verkiezingen.
De ministers konden niet allemaal instemmen met de voorstellen van de commissie-Thorbecke. Vooral Schimmelpenninck en de conservatieve ministers van Oorlog en Marine hadden bezwaren. Schimmelpenninck wilde dat de koning meer macht hield en dat die bijvoorbeeld de Eerste Kamerleden zelf mocht benoemen. De meerderheid deelde die opvattingen niet. Schimmelpenninck en minister Nepveu van Oorlog traden daarom af. Donker Curtius werd nu de belangrijkste minister. In mei 1848 werd ook De Kempenaer minister.
Op 19 juni 1848 werden de 12 wetsvoorstellen aan de Tweede Kamer aangeboden. Ten opzichte van de voorstellen van de grondwetscommissie waren enkele wijzigingen aangebracht. Zo mocht het ministersambt gecombineerd worden met het lidmaatschap van de Tweede Kamer en kregen afgestudeerden aan een universiteit niet automatisch het kiesrecht. De hoofdlijnen bleven echter overeind.
Tijdens de parlementaire behandeling vond nog een belangrijke wijziging plaats. Vanwege bezwaren uit de Tweede Kamer schrapte de regering het voorstel om de Eerste Kamer rechtstreeks te laten kiezen. In plaats daarvan kwam er een (indirecte) verkiezing door de Provinciale Staten.
Alle voorstellen werden hierna door de Tweede Kamer goedgekeurd. Ook de uiterst conservatieve Eerste Kamer stemde in. Daarbij was wel de nodige druk gebruikt. Bovendien werden enkele conservatieve leden door de regering vervangen door hervormingsgezinden. Pas nadat eerst de stemmen staakten, kwam er bij een tweede stemming een meerderheid. De koning wist één lid van mening te laten veranderen, waardoor er in de Eerste Kamer alsnog de kleinst mogelijke meerderheid vóór was.
De tweede lezing moest plaatsvinden in de Dubbele Tweede Kamer. Er werden hiertoe naast de 58 zittende leden nog eens 58 leden gekozen. Alle voorstellen kregen vervolgens de vereiste drievierde meerderheid. In de Eerste Kamer stemden nagenoeg dezelfde leden als bij de eerste lezing. Wederom benoemde de koning enkele nieuwe - hervormingsgezinde - leden, en ook in de Senaat was er opnieuw een meerderheid vóór de Grondwetsherziening.
De belangrijkste wijzigingen waren:
-
-invoering van de politieke ministeriële verantwoordelijkheid10: de ministers zijn verantwoordelijk, de koning is onschendbaar
-
-rechtstreekse verkiezing van Tweede Kamer, gemeenteraden en Provinciale Staten op grond van het censuskiesrecht
-
-indirecte verkiezing van de Eerste Kamer, waarbij alleen de rijksten uit iedere provincie lid kunnen worden
-
-openbaarheid van vergaderingen van alle vertegenwoordigende lichamen
-
-mogelijkheid om de Kamers te ontbinden en nieuwe verkiezingen uit te schrijven
-
-invoering van het recht van amendement11 voor de Tweede Kamer
-
-verlening van het recht van onderzoek (enquête) aan de Tweede Kamer
-
-invoering van een inlichtingenrecht voor beide Kamers, waardoor interpellaties12 mogelijk worden
-
-de begroting wordt ieder jaar in plaats van tweejaarlijks vastgesteld en ook daarbij geldt het recht van amendement
-
-het parlement krijgt meer invloed op het koloniale beleid: jaarlijks moet een koloniaal verslag worden uitgebracht en de koning heeft niet meer alleen het opperbestuur.
-
-vrijheid van onderwijs
-
-vrijheid van vereniging en vergadering
-
-vrijheid van meningsuiting en drukpers
-
-de koning heeft geen invloed meer op besluiten van de Rooms-Katholieke kerk
-
-een andere procedure voor herziening van de Grondwet: na aanneming van een wijzigingsvoorstel worden verkiezingen voor Tweede en Eerste Kamer gehouden, waarna de nieuw gekozen Kamers met tweederde meerderheid over dat voorstel beslissen
datum |
wat |
---|---|
13 maart |
koning Willem II ontbiedt Kamervoorzitter Boreel van Hogelanden over grondwetsherziening |
17 maart |
benoeming commissie-Thorbecke |
19 maart |
Donker Curtius benoemd tot (tijdelijk) minister van Justitie |
25 maart |
G. graaf Schimmelpenninck belast met kabinetsformatie |
11 april |
rapport commissie-Thorbecke |
17 mei |
aftreden ministers Graaf Schimmelpenninck en Nepveu |
19 juni |
indiening twaalf wetsvoorstellen tot grondwetsherziening |
24 augustus |
Tweede Kamer rondt behandeling voorstellen GW-herziening in eerste lezing af |
7 september |
Eerste Kamer aanvaardt na tweede stemming met 14 tegen 12 stemmen de herziening van hoofdstuk III (over de Staten-Generaal) |
11 september |
verkiezing leden 'dubbele' Tweede Kamer |
7 oktober |
Tweede Kamer aanvaardt voorstellen in tweede lezing |
12 oktober |
Eerste Kamer neemt herzieningsvoorstellen aan |
3 november |
afkondiging Grondwetsherziening |
vanaf 30 november |
verkiezing nieuwe Tweede Kamer en Eerste Kamer |
- 1.Negen jaar koning van Nederland. 'Held van Waterloo'. Vocht met de geallieerden mee tegen de legers van Napoleon. Als kroonprins leek hij zich in 1830 op te werpen als leider van de Belgische onafhankelijkheidsbeweging. Regeerde vanaf 1840 aanvankelijk als conservatief vorst, die elke grondwetswijziging tegenhield. Werd in 1848 in één dag (noodgedwongen) uiterst liberaal en steunde Thorbecke en Donker Curtius bij het tot stand brengen van de nieuwe Grondwet. Overleed echter al kort na invoering daarvan. Was gehuwd met de Russische grootvorstin Anna Paulowna. Had goede banden met katholieken (verbleef veel in Tilburg). Gold als nogal wispelturig en gemakkelijk beïnvloedbaar.
- 2.Liberale staatsman. Hoogleraar in Gent en Leiden, die als voorzitter van de Grondwetscommissie in 1848 grondlegger was van onze parlementaire democratie. Kwam als Tweede Kamerlid al in 1844 met acht medeleden met een voorstel tot herziening van de Grondwet in democratische zin. Werd in 1848 door koning Willem II gevraagd een liberale Grondwet te ontwerpen. Hierdoor kwamen er rechtstreekse verkiezingen en ministeriële verantwoordelijkheid en werden parlementaire rechten uitgebreid. Leidde daarna drie keer een kabinet, waarbij hij onder meer de Kieswet, Gemeentewet en Provincie Wet tot stand bracht. Legde daarmee ook de basis voor de bestuurlijke organisatie met drie bestuurslagen. Zijn tweede kabinet zorgde voor instelling van de HBS en aanleg van de Nieuwe Waterweg. Had niet de sympathie van koning Willem III. Hoewel hij veel medestanders later van zich vervreemdde en soms weerstanden opriep, was hij ongetwijfeld de grootste staatsman van de negentiende eeuw.
- 3.Op 10 december 1844 dienden negen Tweede Kamerleden (de 'Negenmannen'), van wie Thorbecke de voornaamste was, een voorstel in tot herziening van de Grondwet. Thorbecke, hoogleraar in Leiden, was in mei 1844 Tweede Kamerlid geworden en zijn termijn liep in oktober 1845 af. Hij had eerder al, in januari 1840, een Proeve voor een nieuwe Grondwet uitgebracht, waarin onder meer invoering van de ministeriële verantwoordelijkheid werd bepleit.
- 4.Vooraanstaand liberaal politicus uit de jaren rond 1848. Haagse advocaat die als opposant optrad tegen het bewind van Willem I en Willem II. Pleitte onder meer in brochures en krantenartikelen voor invoering van de ministeriële verantwoordelijkheid en voor een rechtstreeks gekozen parlement. In 1848 lid van de Grondwetscommissie-Thorbecke, waarvan hij de voorstellen - met steun van de koning - als minister van Justitie behendig door het overwegend conservatieve parlement loodste. Kwam later in gematigder vaarwater en vormde na de Aprilbeweging van 1853 met Van Hall, een vroegere politieke tegenstander, een kabinet. Energieke, spreekvaardigde, maar ook pragmatische wetgever.
- 5.Edelman uit Kennemerland die na een diplomatieke loopbaan een vooraanstaand lid van de Tweede Kamer werd. Behoorde tot de gematigde liberalen. Werd in 1848 als Kamervoorzitter door de koning ontboden om zijn mening te geven over de in de Kamer levende wensen ten aanzien van democratisering. Na 1848 schoof hij op in conservatieve richting. Na vijf jaar Commissaris des Konings in Noord-Holland te zijn geweest, keerde hij nog terug in Den Haag. Ditmaal als senator.
- 6.Arnhemse advocaat. Kon bij binnenkomst in de Tweede Kamer gerekend worden tot de liberalen en behoorde in 1844 tot de Negenmannen die het initiatief namen tot Grondwetsherziening. Maakte in 1848 deel uit van de Grondwetscommissie-Thorbecke en speelde als minister van Binnenlandse Zaken een belangrijke rol bij het tot stand komen van de herziening van de Grondwet. Belandde nadien in conservatiever vaarwater en kwam als Tweede Kamerlid tegenover Thorbecke te staan.
- 7.Liberale Leidse advocaat en rechter. Nazaat van een patriottenvoorman. Kwam in 1828 in de Tweede Kamer en was twintig jaar lang één van de voornaamste opposanten tegen de politiek van de koningen Willem I en Willem II. Veelvuldig deelnemer aan debatten en gezagvol Kamerlid. Medestander van Thorbecke in 1844 ('de Negenmannen') en lid van diens Grondwetscommissie in 1848. Werd in 1848 in het kabinet-De Kempenaer/Donker Curtius minister van Binnenlandse Zaken en Hervormde Eredienst, maar raakte toen spoedig overspannen. Hoogstaande, eenvoudige en bescheiden staatsman die zeer werd gewaardeerd door tijdgenoten. Zij prezen hem als edelmoedige bestrijder van het oude bewind.
- 8.Katholieke medestander en vriend van Thorbecke, die naast hem in de kamerbankjes zat en wiens lastige zoon hij enige tijd in huis nam. Behoorde tot de 'Negenmannen' van 1844, die met een voorstel tot grondwetsherziening kwamen en maakte deel uit van de commissie die onder voorzitterschap van Thorbecke de grondwetsherziening van 1848 voorbereidde. Burgemeester van Breda tot de Aprilbeweging van 1853. Bestreed in 1859 in de Tweede Kamer vurig de levering van een uitsluitend uit Limburgers bestaand regiment cavaleristen aan de Duitse Bond en werd tijdens zijn betoog getroffen door een hartaanval.
- 9.Staatsman en diplomaat, die als een naaste vertrouweling van koning Willem I en Willem II gold. Was aanvankelijk zakenman, maar werd later hoofd van de Staatssecretarie, het administratieve centrum van de regering, en gezant in Sint Petersburg en Londen. Zat vanaf 1836 tevens in de Eerste Kamer. Werd door Willem II in 1848 naar Nederland gehaald, vooral om Thorbecke buiten het kabinet te houden. Zijn voorstellen voor het invoeren van een Grondwet naar Brits model werden echter door zijn collega's afgewezen, waarop hij ontslag nam. Was na de Aprilbeweging van 1853 nog een jaar Tweede Kamerlid. Zoon van raadpensionairs Rutger Jan.
- 10.De ministeriële verantwoordelijkheid houdt in dat ministers, gezamenlijk en afzonderlijk, verantwoording aan het parlement afleggen voor hun beleidsdaden. Zij alleen zijn (politiek) verantwoordelijk voor wetgeving en beleid. De Koning, die tevens deel uitmaakt van de regering, is dat niet. De staatssecretarissen zijn eveneens politiek aansprakelijk.
- 11.De Tweede Kamer heeft sinds de Grondwetsherziening van 1848 het recht van amendement, dat wil zeggen de mogelijkheid wijzigingen (verbeteringen) aan te brengen in een voorliggend wetsvoorstel. Ieder Kamerlid heeft het recht amendementen in te dienen. Een amendement kan worden ingediend zodra een wetsvoorstel in handen van een commissie is gesteld tot aan het moment dat het voorstel wordt aangenomen of verworpen.
- 12.Het recht van interpellatie geeft Tweede en Eerste Kamerleden de mogelijkheid om met een bewindspersoon te debatteren over een onderwerp dat niet reeds op de vergaderagenda van de Kamer staat. Daarmee wordt de vastgestelde agenda van de Kamer immers duidelijk doorbroken (interpellatie komt van het Latijnse woord voor 'krachtig onderbreken'). Met het recht van interpellatie kunnen Kamerleden een minister of staatssecretaris in de Kamer ter verantwoording roepen.