Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP)
De Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) was een sociaaldemocratische partij, die lange tijd tevens republikeins en antimilitaristisch was. De SDAP werd in 1894 opgericht en kan als opvolger van de revolutionair-socialistische SDB1 (Socialistenbond) worden beschouwd. De partij was onderdeel van de socialistische zuil en nauw verbonden met organisaties als het NVV, dagblad Het Volk, de Arbeiderspers en de VARA. In 1946 ging de SDAP met VDB2 en CDU3 op in de PvdA4.
De SDAP werd in 1897 voor het eerst door hun Tweede Kamerfractie5 in de Kamer vertegenwoordigd. Na de invoering van het algemeen (mannen)kiesrecht in 1917 had de SDAP steeds circa 20% van het electoraat achter zich. In 1939 nam de partij voor het eerst deel aan de regering. Een Eerste Kamerfractie6 kreeg de partij pas in 1913.
Voormannen van de SDAP, waaronder een aantal partijvoorzitters7, waren onder meer Troelstra8, Vliegen9, Schaper10, Wibaut11, Albarda12, Drees13 en Vorrink14. Ook kende de SDAP een grootschalig scholings- en vormingsinstituut: de AJC15.
Contents
De SDAP streefde op democratische wijze naar een socialistische maatschappij, waarin voor de arbeidersklasse betere levensvoorwaarden zouden bestaan dan onder het kapitalisme. Dat betekende onder meer dat belangrijke industrieën en de winning van delfstoffen in handen van de staat dienden te komen. De partij sloot zich aan bij de Socialistische Internationale, de overkoepelde organisatie van socialistische partijen in Europa.
Lange tijd waren strijd voor algemeen kiesrecht en voor een staatspensioen de belangrijkste doelen. Het eerste doel werd in 1919 bereikt, nadat in 1917 al het algemeen mannenkiesrecht was ingevoerd.
Naast invoering van een staatspensioen (voor ouderen) kwam de SDAP ook op voor socialezekerheidswetten tegen ziekte, invaliditeit en werkloosheid en voor verbetering van arbeidsomstandigheden (achturige werkdag) en inkomens van werkenden.
In de crisisjaren (1929-1940) was de SDAP voorstander van een actieve rol van de overheid om de economie te stimuleren. In 1935 kwamen SDAP en NVV met het 'Plan van de Arbeid' dat onder andere voorzag in openbare werken ter bevordering van het economisch leven.
Tot midden jaren dertig werd invoering van een republiek nagestreefd. Vanaf 1934 was dit niet langer een strijdpunt. De SDAP wees ook nationalisme af.
Op defensiegebied werd tot de Eerste Wereldoorlog gekozen voor een volksleger met een algemene oefenplicht. Na 1918 werd gestreden voor nationale en internationale ontwapening. Onder invloed van de Duitse herbewapening en het opkomende nationaal-socialisme werd dit standpunt in 1934 verlaten.
Andere strijdpunten van de SDAP waren
-
-afschaffing van de Eerste Kamer en invoering van een referendum
-
-grotere zelfstandigheid voor Nederlands-Indië met zelfbestuur als uiteindelijk doel
-
-kosteloze rechtsbijstand en verpleging
-
-op economisch gebied gelijke rechten voor mannen en vrouwen
-
-verbetering van het openbaar onderwijs
-
-bestrijding van drankmisbruik
De SDAP werd in 1894 door 12 personen (de 'twaalf apostelen'), onder wie Troelstra, Schaper en Vliegen, in Zwolle opgericht. Aanvankelijk waren er onder de voormannen veel onderwijzers, predikanten, journalisten en advocaten. De aanhang concentreerde zich in de beginjaren in Friesland, Groningen en de grote steden. Na het opbouwen van een partijorganisatie en een netwerk van propagandisten groeide de aanhang in andere delen van het land.
Een belangrijke jaar in de ontwikkeling van de SDAP was 1903, het jaar van de spoorwegstaking. Dit was aanvankelijk een succesvolle staking voor loonsverbetering voor spoorwegbeambten. Het kabinet-Kuyper16 kwam met een wet die stakingen van ambtenaren in vitale onderdelen van het economisch leven verbood. Een staking tegen invoering van deze antistakingswet mislukte, maar gaf wel de stoot tot oprichting van een algemene vakbond, het NVV.
In 1909 werden de marxisten uit de SDAP verwijderd, maar desondanks wist de partij in 1913 een belangrijk succes te behalen bij de verkiezingen. Gelet op haar opvattingen over onder meer defensie werd uiteindelijk echter besloten geen deel te nemen aan een liberaal ('burgerlijk') kabinet, maar dat kabinet slechts indirect te steunen.
Na de Eerste Wereldoorlog en de invoering van het algemeen mannenkiesrecht bleef de electorale groei van de SDAP achter bij de verwachtingen. Nadat in november 1918 in Duitsland de revolutie was uitgebroken, meende Troelstra dat ook in Nederland het moment van de revolutie was gekomen. Hij bleek zich hierin echter vergist te hebben; ook zijn eigen partij volgde (maar hem overigens wel trouw bleef). Deze mislukte revolutiepoging vergrootte de reeds bestaande kloof tussen de SDAP en andere partijen, waardoor regeringsdeelname verder weg was dan tevoren.
De muiterij op de kruiser 'De Zeven Provinciën' in 1933, waarvoor de SDAP begrip toonde, versterkte de bestaande anti-socialistische geluiden in andere partijen. Het werd militairen daarom enige tijd verboden lid te zijn van de SDAP. Vanaf midden jaren '30 veranderde de houding van de andere partijen tegenover de SDAP. Dit kwam met name doordat de partij zich zowel op het gebied van de defensie als ten aanzien van haar republikeinse gezindheid gematigder ging opstellen. Ook werd op het partijcongres van 1934 het standpunt van de algehele ontwapening losgelaten. Op die manieren vond de SDAP aansluiting bij de overige partijen, waardoor regeringsdeelname weer een reële mogelijkheid werd.
De belangrijkste afsplitsing vond in 1909 plaats toen een groep rond het blad 'De Tribune', met als voormannen Wijnkoop18, Ceton, Van Ravesteijn19 en Gorter, de partij moesten verlaten. Zij vonden dat de SDAP te weinig marxistisch was en richtte de SDP20 op, die in 1919 werd omgedoopt in Communistische Partij Holland. Tussen CPH en SDAP zou een enorme rivaliteit ontstaan.
In 1932 verliet wederom een deel van de linkervleugel de partij, met als voormannen Schmidt en De Kadt21. Zij vormden de Onafhankelijk Socialistische Partij (OSP). Een deel van de circa 3000 afgescheidenen keerden later terug.
Lange tijd was deelname van de SDAP aan een kabinet ondenkbaar. Enerzijds wees de SDAP tot de Eerste Wereldoorlog zelf samenwerking met andere (burgerlijke) partijen af en anderzijds voelden de christelijke partijen niets voor een dergelijke samenwerking, omdat de SDAP als revolutionair en anti-christelijk werd beschouwd. In 1925 formuleerde de katholieke voorman Nolens22 de leer van de uiterste noodzaak: alleen in uiterste noodzaak zou de RKSP23 samen met de SDAP in een kabinet gaan zitten.
Die 'uiterste noodzaak' ontstond in 1939 nadat het kabinet-Colijn IV24 door een intern conflict was gevallen, en een door Colijn gevormd minderheidskabinet direct naar huis was gestuurd. De SDAP leverde in het tweede kabinet-De Geer25 Albarda26 en Van den Tempel27 als minister. Vanwege de dreigende oorlog moet dit kabinet als een noodkabinet worden gezien, waarbij de SDAP programmatisch slechts beperkt invloed kon uitoefenen.
De grote voorman van de SDAP was Pieter Jelles Troelstra8, een Friese advocaat en dichter. Met veel zelfopoffering was hij tot 1925 een gepassioneerd strijder voor de socialistische zaak.
Vanaf de oprichting waren verder de Limburgse typograaf Willem Vliegen9 en de Groningse schildersgezel Jan Schaper10 belangrijke figuren in de SDAP. De eerste was behalve Kamerlid lange tijd voorzitter en de tweede was een vooraanstaand parlementariër, die later tevens Gedeputeerde was in Zuid-Holland.
Vooral als lokaal bestuurder werd Floor Wibaut11 bekend. Hij was langere tijd wethouder van Amsterdam, waar hij onder andere mede verantwoordelijk was voor de woningbouw (volkshuisvesting).
De opvolger van Troelstra was in 1925 de Delftse ingenieur en leraar Willem Albarda12. Hij was tevens wethouder in Den Haag. Albarda was in 1939 één van de twee SDAP-ministers.
Nadat Albarda minister was geworden, werd Willem Drees13 fractievoorzitter. Ook Drees had carrière gemaakt en - ook bij niet-SDAP'ers waardering gekregen - als wethouder van Den Haag. Als welsprekende voorzitter speelde in de jaren '30 Koos Vorrink14, die eerder leider was van de jeugdbeweging AJC15, een belangrijke rol.
Zowel het eerste vrouwelijke Tweede Kamerlid, Suze Groeneweg28, als het eerste vrouwelijke Eerste Kamerlid, Carry Pothuis29, waren SDAP-lid.
De SDAP had aanvankelijk vooral aanhang onder geschoolde arbeiders, jonge intellectuelen (advocaten, ingenieurs, predikanten) en onderwijzers. Na de uitbreiding van het kiesrecht kwamen de kiezers uit alle lage van de bevolking, waarbij arbeiders de hoofdmoot vormden.
Veel SDAP'ers waren onkerkelijk, maar onder hen waren ook Nederlands-Hervormden, doopsgezinden en remonstranten. Katholieken waren er nauwelijks in de SDAP.
De SDAP had een sterke positie in Friesland, Oost-Groningen en de Twentse industriesteden, alsmede in de Zaanstreek en de vier grote steden. In het Zuiden had zij betrekkelijk weinig aanhang. Rotterdam en Amsterdam waren 'rode' bolwerken, waar SDAP'ers meestal diverse wethoudersposten bekleedden.
Meer over
Kijk voor meer informatie over de SDAP op de website van het Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen.
- 1.De SDB (na 1893 Socialistenbond) was een revolutionair-socialistische partij die in 1881 werd opgericht. De grote voorman van de SDB was de voormalige predikant Ferdinand Domela Nieuwenhuis.
- 2.De Vrijzinnig-Democratische Bond VDB was een links-liberale partij, die in 1901 werd opgericht. In zekere zin is zij als voorloper van D66 te beschouwen. De partij werd gevormd door van de Liberale Unie afgescheiden leden en door voormalige Radicale Bonders. Richtte zich onder meer op internationale ontwapening, emancipatie van de vrouw en invoering van een staatspensioen.
- 3.De CDU was een protestants-christelijke, antimilitaristische partij. De partij ontstond in 1926 uit drie kleine christen-socialistische partijen. Na de Tweede Wereldoorlog ging de CDU op in de Partij van de Arbeid.
- 4.De Partij van de Arbeid (PvdA) is een progressieve, sociaaldemocratische partij. De partij werd opgericht in 1946 als een voortzetting van de vooroorlogse Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (SDAP), de Vrijzinnig-Democratische Bond (VDB) en de Christelijk-Democratische Unie (CDU). De PvdA trok samen met GroenLinks op en deed met een gezamenlijke lijst mee aan de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2023. Frans Timmermans leidt de gezamenlijke fractie in de Tweede Kamer.
- 5.De Sociaal-Democartische Arbeiderspartij was van 21 september 1897 tot 9 februari 1946 in de Tweede Kamer vertegenwoordigd. Tot de invoering van het algemeen (mannen)kiesrecht was de SDAP een relatief kleine fractie, na 1918 was het de tweede fractie in grootte. In 1946 ging de SDAP, samen met de CDU en de VDB, op in de nieuwgevormde PvdA.
- 6.De SDAP was van 16 september 1913 tot 9 februari 1946 in de Eerste Kamer vertegenwoordigd. Vanaf 1923 was er sprake van een fractie. In 1946 ging de SDAP-fractie, samen met die van de VDB, op in de nieuwgevormde PvdA-fractie.
- 7.De grote SDAP-voorman Pieter Jelles Troelstra was van 1895-1897 ook voorzitter van deze partij. De eerste SDAP-voorzitter in 1894 was Henri Polak. Koos Vorrink was van 1934-1946 de laatste SDAP-voorzitter. Daarna werd hij voorzitter van de PvdA.
- 8.De grote voorman van de sociaaldemocraten en voorvechter van de rechten van arbeiders aan het einde van de negentiende en begin van de twintigste eeuw. Was advocaat in Leeuwarden en richtte in 1894 met elf anderen de SDAP op. Kwam in 1897 met Van Kol in de Tweede Kamer en werd, ondanks de afkeer die anderen van zijn denkbeelden hadden, al snel erkend als goed politiek debater. In 1901 niet herkozen, maar in 1902 teruggekeerd via een Amsterdams district. Was een goed spreker, zowel in het parlement als bij massabijeenkomsten. Soms kregen zijn emoties - hij had een tamelijk zwak zenuwgestel - de overhand, waardoor hij onbezonnen reageerde. Het beste voorbeeld daarvan is zijn revolutiepoging in november 1918. Bleef desondanks zeer populair bij zijn achterban. Was ook redacteur van socialistische dagbladen en Fries dichter.
- 9.Eén van de grote voormannen van de sociaaldemocraten in de eerste helft van de twintigste eeuw. Was typograaf en propagandist in Limburg en werd later redacteur van dagblad Het Volk. Als politicus voor alles een pragmatisch reformist en in 1913 daarom voorstander van regeringsdeelname van de SDAP. Keerde zich in 1918 ook tegen Troelstra's revolutiepoging. Naast Kamerlid en partijvoorzitter tevens wethouder in Amsterdam. Eenvoudige arbeider, die zich door zelfstudie opwerkte tot een welsprekende afgevaardigde die goed gedocumenteerde betogen hield. Geschiedschrijver van de vooroorlogse sociaaldemocratie. Ook buiten eigen kring gerespecteerd.
- 10.Voormalige schildersgezel die naast Troelstra en Vliegen een belangrijk voorman van de SDAP was. Kwam in 1899 in de Tweede Kamer en had daarin tot zijn dood in 1934 zitting. Fel en goed debater, die het middel van de parlementaire obstructie niet schuwde. Sprak over uiteenlopende onderwerpen. Toen Troelstra in 1901 niet was herkozen, leidde hij ruim een jaar de SDAP-fractie. Vele jaren vicevoorzitter van de Tweede Kamer. Behoorde tot de gematigde vleugel van de SDAP. Nam in november 1918 in de Tweede Kamer behendig afstand van Troelstra's revolutiepoging, zonder zijn leider openlijk af te vallen. Nuchtere Groninger die met beide benen op de grond stond. Gewaardeerd door andersdenkenden vanwege zijn pragmatische opstelling. Was in de periode 1926-1934 tevens lid van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland.
- 11.Vooraanstaand SDAP-bestuurder in het interbellum, vooral vanwege zijn activiteiten als wethouder van Amsterdam. Was in Middelburg een succesvol zakenman, die in de internationale houthandel een aanzienlijk vermogen verdiende. Vestigde zich in Amsterdam waar hij als krachtdadige wethouder van volkshuisvesting en financiën veel tot stand bracht, met name bij de woningbouw ('Wie bouwt? Wibaut!'). Had tijdens de Eerste Wereldoorlog tevens bemoeienis met de levensmiddelenvoorziening. Gezaghebbend lid van de Eerste Kamer, die zich mengde in debatten over financieel-economische politiek. Vurig verdediger van de financiële autonomie van gemeenten. Zeer actief in de internationale gemeentenbeweging. Pragmatisch socialist en nonconformist.
- 12.Voorman van de SDAP in de jaren 1925-1939 en in het kabinet-De Geer II één van de twee eerste socialistische ministers. In Delft opgeleide ingenieur, die eerst werkzaam was in het onderwijs en vervolgens directeur van de Amsterdamse Arbeidsbeurs werd. Kwam in 1913 in de Tweede Kamer en was daar aanvankelijk onder meer koloniaal woordvoerder. Werd in 1917 tevens wethouder van onderwijs in Den Haag, wat hij zes jaar bleef. Volgde in 1925 Troelstra op als leider van de SDAP. Overtuigd socialist, maar pragmatisch en gematigd en daarom ook door politieke tegenstanders gewaardeerd. Bediende zich als spreker van een bloemrijke taal, maar miste het charisma van zijn voorganger. Na zijn ministerschap in de Londense kabinetten nog zeven jaar staatsraad.
- 13.'Vadertje Drees'. Eén van de grootste twintigste-eeuwse politici, onder wiens leiding na de Bevrijding zowel de dekolonisatie als de wederopbouw plaatsvonden. Overtuigd sociaaldemocraat, maar wel zeer pragmatisch ingesteld ('niet alles kan, en zeker niet alles tegelijk'). Groeide op in Amsterdam en klom op van stenograaf, SDAP-wethouder van Den Haag en Kamerlid, tot minister en minister-president. Had als wethouder van Den Haag al voor 1940 een goede naam als bestuurder. In de oorlog enige tijd gijzelaar en centrale figuur in het politieke verzet. Bracht in 1947 als minister van Sociale Zaken de Noodwet Ouderdomsvoorziening tot stand, de voorloper van de AOW. Werd zowel daardoor, als door zijn leiderschap en soberheid een populair staatsman, ook buiten zijn eigen kring. Tien jaar premier van brede coalities waarvan PvdA en KVP de kern vormden. Had goede contacten met Beel. Brak in de jaren '70 met zijn partij, de PvdA, uit onvrede over de koers. Sober levende en altijd eenvoudig gebleven man, die een zeer hoge leeftijd bereikte.
- 14.Charismatische en dominante sociaaldemocratische voorman in het interbellum en in de eerste naoorlogse jaren. Aanvankelijk onderwijzer. Leidde met veel bezieling de socialistische jeugdbeweging AJC en was voorzitter van de SDAP en na de oorlog van de PvdA. Was actief in het verzet, onder andere bij Het Parool. In 1945-1946 regeringscommissaris voor het toezicht op politieke delinkwenten. Fel anticommunistisch en daarom ook onderwerp van een communistische lastercampagne. In de Tweede Kamer defensiewoordvoerder van de PvdA. Goed organisator maar met een autoritaire stijl.
- 15.De Arbeiders Jeugd Centrale (AJC) diende als scholings- en vormingsinstituut voor de SDAP. De AJC is met een geschat ledenaantal van ongeveer 11.000 misschien wel de grootste politieke jongerenorganisatie die Nederland ooit gekend heeft. De AJC organiseerde befaamde kampen, waar de AJC-jeugd samen kwam. Hoewel de AJC zichzelf ophief aan het begin van de Tweede Wereldoorlog, keerde de organisatie in 1945 weer terug. In 1959 ontbond het ledencongres de AJC echter definitief.
- 16.Het coalitiekabinet-Kuyper werd gevormd na de overwinning van de rechtse partijen bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1901. Rooms-katholieken, Antirevolutionairen, Vrije antirevolutionairen en Christelijk-Historischen haalden daarbij samen 57 zetels. De twee laatstgenoemde groeperingen bleven echter buiten het kabinet. Tot 1904 had het kabinet geen meerderheid in de Eerste Kamer. Na de verwerping van de Hoger-onderwijswet in 1904 ontbond het kabinet de Eerste Kamer. De verkiezingen bezorgden het kabinet-Kuyper alsnog een meerderheid in de Senaat.
- 17.Op 12 november 1918 zei de sociaaldemocratische voorman Pieter Jelles Troelstra dat de regering het recht had verloren zich te beschouwen als de aangewezen behartigers van de belangen van het volk. De sociaaldemocraten moesten de leiding in handen krijgen om de eisen van de arbeidersklasse te verwezenlijken. Zij mochten volgens Troelstra desnoods de macht grijpen. Troelstra bleek zich echter in de verhoudingen vergist te hebben en moest twee dagen later zijn woorden intrekken.
- 18.Communistische voorman in de eerste helft van de twintigste eeuw. Zoon van een opperrabbijn. Brak in 1909 met de SDAP en was met Ceton medeoprichter van de SDP, waaruit de Communistische Partij Holland ontstond. Leider van de communisten in de jaren rond de Eerste Wereldoorlog. Agiteerde fel tegen de sociaaldemocraten en organiseerde in Amsterdam demonstraties tegen SDAP-wethouder Wibaut. Trad in 1925 uit de CPH, maar keerde daarin later terug.
- 19.Letterkundige met een aristocratische achtergrond in de communistische fractie, die op wetenschappelijke wijze zijn marxistische standpunten verdedigde. Stichtte in 1907 met Wijnkoop en Ceton het marxistische weekblad 'De Tribune'. Hield zich als Tweede Kamerlid in het bijzonder bezig met buitenlandse zaken. Koos in 1925 bij het conflict tussen Wijnkoop en De Visser de zijde van Wijnkoop. Keerde op latere leeftijd terug in de SDAP. Pleitbezorger van natuurbehoud.
- 20.De Sociaal-Democratische Partij in Nederland was een communistische partij. Zij ontstond in 1909 na ideologische conflict in de de SDAP. Een groep rond Wijnkoop, Ceton en Gorter wilde de klassenloze maatschappij via revolutionaire ontwikkeling tot stand brengen. De meerderheid van de SDAP koos voor een ontwikkeling via de parlementaire (democratische) weg.
- 21.Na de oorlog anticommunistisch georiënteerde buitenland-woordvoerder van de PvdA in de Tweede Kamer en tegenstander van de gewapende strijd in Nederlands-Indië. Onafhankelijk politiek denker en activist en vruchtbaar publicist met onverbloemd taalgebruik. Zoon van een bedrijfsleider bij een margarinefabriek uit Oss. Was in zijn jonge jaren communist, daarna links socialist en voorman van de van de SDAP afgescheiden OSP. In het interbellum redacteur van diverse linkse tijdschriften. Overleefde in Indië het Jappenkamp. Noemde Nieuw Links 'de vijfde colonne van het Russische imperium'.
- 22.Limburgse priester en staatsman. Dé grote voorman van de katholieken in de eerste helft van de twintigste eeuw. Tot hij in 1896 Tweede Kamerlid werd docent aan het College Rolduc. Behoorde tot de meer democratisch gezinde katholieke Kamerleden. Was pleitbezorger van sociale wetgeving en van de belangen van de mijnwerkers. In 1910 fractievoorzitter, in welke functie hij later als voorzitter van de grootste regeringsfractie een belangrijk stempel op de Nederlandse politiek drukte. Opende in 1918 als formateur de weg naar het kabinet-Ruys I. Kwam in 1922 met de leer van de uiterste noodzaak, waardoor er geen samenwerking met de sociaaldemocraten kwam. Hield, anders dan de bisschoppen wilden, echter de weg daartoe open. Een veel minder goed spreker dan zijn voorganger Schaepman, maar desondanks zeer gezaghebbend in de Kamer. Kende geen enkele persoonlijke eerzucht.
- 23.De RKSP werd formeel op 3 juni 1926 opgericht als katholieke partij en was de voorloper van de KVP. Daarvoor waren de katholieken georganiseerd in de Algemeene Bond van RK-kiesverenigingen, die informeel ook al RKSP werd genoemd. Deze bond was in mei 1904 ontstaan. In de Tweede Kamer was in 1893 voor het eerst sprake van een RK-Kamerclub. Vanaf 1918 was er een RKSP-fractie. In Eerste Kamer kwamer er omstreeks 1922 een fractie.
- 24.Dit kabinet had, anders dan de vier voorgaande kabinetten, weer een parlementair karakter. Het werd gesteund door RKSP, ARP en CHU. De financieel-economische problemen beheersten het kabinetsbeleid. Daarnaast vroegen de toevloed van (joodse) vluchtelingen, de toenemende onrust in de samenleving door het optreden van de NSB en de internationale spanningen veel aandacht. Er was sprake van een steeds grotere oorlogsdreiging, met name in september 1938.
- 25.Dit kabinet was een centrumlinks noodkabinet, waarvan voor het eerst twee sociaaldemocraten deel uitmaakten. Het bestond verder uit ministers van RKSP, CHU, VDB, een ARP'er (zonder partijbinding) en twee partijlozen. Het kabinet werd kort na zijn aantreden geconfronteerd met de dreigende oorlogssituatie en besloot tot mobilisatie van de strijdkrachten.
- 26.Liberaal Fries Kamerlid en medestander van Thorbecke, die in 1848 in alle Friese districten werd gekozen. Advocaat in Leeuwarden en vele jaren deken van de orde van advocaten in Friesland. Was tevens enige jaren lid van Provinciale Staten van Friesland.
- 27.SDAP-Tweede Kamerlid en minister. Aanvankelijk schildersgezel en vakbondsbestuurder. Fractievoorzitter in de Amsterdamse gemeenteraad. Kwam in 1915 als opvolger van Vliegen voor een Amsterdams district in de Tweede Kamer. Selfmade man, die tijdens zijn Kamerlidmaatschap promoveerde tot doctor in de economie. In de SDAP-fractie een belangrijk woordvoerder op het gebied van sociale zaken; hield zakelijke, zelfs wat droge redevoeringen. In 1939 in het kabinet-De Geer II samen met Albarda de eerste socialistische minister. Bracht de door zijn voorganger Romme ingediende wet op de kinderbijslag in het Staatsblad. Behoorde in de Londonse kabinetten tot de krachtdadiger figuren.
- 28.Prominent SDAP-politica en in 1918 het eerste vrouwelijke Tweede Kamerlid. Was onderwijzeres in onder meer Dordrecht en Rotterdam en als onderwijswoordvoerster van de SDAP-fractie pleitbezorgster van volksonderwijs. Feministe, maar pragmatisch ingesteld en tegenstander van aparte vrouwenorganisaties. Naast Tweede Kamerlid ook Statenlid en lid van de gemeenteraad van Rotterdam. Vurig socialiste, volgens Oud geen 'katje om zonder handschoenen aan te pakken'. Goed spreekster op partijbijeenkomsten, die haar beter lagen dan parlementaire vergaderingen. Actief in de drankbestrijding en antimilitariste.
- 29.Eerste vrouw in de Eerste Kamer, die door haar optreden en kennis spoedig de argwaan overwon waarmee veel mannelijke collega's haar bij intrede in de Senaat tegemoet traden. Dochter van een welgestelde Amsterdamse middenstander. Werd al jong via het onderwijs door het socialisme gegrepen. Als hoofdredactrice van De proletarische vrouw had zij veel invloed in de SDAP. Schreef honderden pamfletten en brochures en een boek waarin zij het huwelijk verdedigde. Antimilitariste, die anders dan de meerderheid van haar partij na 1936 bleef vasthouden aan de strijd voor nationale ontwapening. Echtgenote van een Amsterdams raadslid en schoonmoeder van PvdA-politicus Gerard Nederhorst.
- 30.Diverse partijen zijn ooit vertegenwoordigd geweest in het Nederlandse parlement, maar nadien opgeheven. Een aantal daarvan zijn opgegaan in nieuwe partijen, waarvan sommige nog bestaan.