Staatkundige vernieuwing in de jaren zestig
In het midden van de jaren '60 van de twintigste eeuw kwam er van enkele kanten roep om staatkundige vernieuwing. Er was onvrede over het nogal gesloten politieke systeem, waarin een bestuurselite de dienst uitmaakte. Verder leidde de gewoonte om via overleg politieke tegenstellingen zo veel mogelijk glad te strijken, tot onduidelijkheid bij de kiezers. Nieuwe spelregels moesten de invloed van de kiezer vergroten.
De belangrijkste impuls voor het debat over staatkundige vernieuwing kwam van D'66.1 Deze in het voorjaar van 1966 opgerichte partij kwam met voorstellen voor een gekozen minister-president en voor invoering van een districtenstelsel2. De PvdA3 en de in 1968 opgerichte PPR4 namen deze thema's over en dienden hierover samen met D'66 initiatiefvoorstellen in.
Andere partijen, zoals KVP5, ARP6, CHU7 en VVD8, wilden veel minder ver gaan. Het door hen gesteunde kabinet-De Jong9 stelde wel in 1967 een Staatscommissie10 in (de commissie-Cals/Donner11), maar die leverde uiteindelijk weinig concrete veranderingen op. Indirect was er echter wel degelijk sprake van verandering, bijvoorbeeld doordat partij hun interne democratie verbeterden en door een andere relatie tussen kiezers en gekozenen.
Contents
Het beeld van politiek en samenleving
De jaren na de oorlog was er, ondanks verwachtingen over vernieuwing, sprake van terugkeer naar de vooroorlogse verzuilde verhoudingen12. De belangrijkste verandering was dat de sociaaldemocraten (PvdA) anders dan lange tijd vóór 1940 het geval was, deel gingen uitmaken van de regeringsmacht.
Mede door de sociaaldemocratische inbreng, maar ook door een gematigd vooruitstrevende koers van de KVP was een stelsel van sociale zekerheid opgebouwd, met de Algemene Ouderdomswet van 1957 als belangrijke mijlpaal.
Begin jaren zestig stond Nederland bovendien aan de vooravond van sterke welvaartsstijging. De wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog was grotendeels voltooid. De vondst van aardgas in Groningen betekende een geweldige economische opsteker. Na jaren van een geleide loonpolitiek met geringe welvaartsstijging kregen werknemers nu veel meer opslag. Tevens werd de vrije zaterdag ingevoerd.
Op het eerste gezicht leek er dus alle reden om tevreden te zijn. Toch was er ook onrust: onder jongeren, bij boeren, bij gezagsgetrouwe burgers, bij kerkgangers. Vooral gezagsverhoudingen kwamen ter discussie. Jongeren gingen zich afvragen waar gezagsdragers het recht aan ontleenden om over anderen te beslissen. En verder was het voor hen niet vanzelfsprekende om trouw aan de Verenigde Staten te zijn, terwijl dat voor ouderen (dankbaar vanwege de rol van de VS in de Tweede Wereldoorlog) wel het geval was.
Provo
Met name onder jongeren leefden bezwaren tegen de heersende machtsverhoudingen. Of het nu om gemeentebestuurders ging, om ondernemers, of om bestuurders van universiteiten of vakbonden: zij allen werden gezien als regenten die zich weinig gelegen lieten aan 'gewone' mensen en aan het algemene welzijn.
De anti-regentenhouding kwam het sterkst naar voren in de Provobeweging die in Amsterdam veel aanhang had. Provo kwam met ludieke acties en voorstellen, zoals een plan om fietsen voor algemeen gebruik beschikbaar te stellen ('het wittefietsenplan').
Het uitgedaagde gezag reageerde soms heftig op deze acties. Zo deelden vrouwelijke provo's krenten uit aan agenten, die dit desondanks als ordeverstoring zagen. Dat leidde tot nieuwe onlust, waardoor enerzijds gezagsgetrouwe burgers verontrust werden en anderzijds anderen zich aansloten bij het protest tegen het heersende gezag (regentendom).
De televisie
Een belangrijke factor bij de vernieuwingsbeweging was de televisie. In de jaren zestig nam de televisiedichtheid sterk toe (in 1959 waren 500.000 gezinnen met tv, in 1961 al 1 miljoen). Ook de kwaliteit van de programma's, en dan met name de actualiteitenprogramma's nam toe. Belangrijker debatten in de Tweede Kamer werden regelmatig uitgezonden.
Gezagsdragers die voorheen onbekend waren, 'verschenen' nu in de huiskamer, met al hun sterke en zwakke kanten. Verder werd het gezag uitgedaagd in cabaretachtige programma's, zoals het VARA-programma 'Zo is het toevallig ook nog eens een keer'.
Ook de belangstelling voor wat er in de Tweede Wereldoorlog was gebeurd, nam sterk toe. Daarbij was de door Prof. Lou de Jong gepresenteerde tv-documentaire 'De Bezetting' een belangrijke factor. Er ontstond een zuiverder beeld over de houding van Nederlanders tijdens de oorlogsjaren dan voorheen en er werden meer kritische vragen gesteld.
De televisie opende ook de blik naar de wereld. In de jaren zestig brandde de oorlog in Vietnam in alle hevigheid los. Onder jongeren en intellectuelen kwamen steeds meer bezwaren tegen het Amerikaanse optreden in Zuidoost-Azië. Daarnaast kregen de problemen van de Derde Wereld meer aandacht, waarbij de tegenstelling tussen het rijke Westen en landen in Afrika, Latijns-Amerika en Azië zichtbaar werd.
Godsdienst
In de katholieke kerk werd in 1958 door de nieuwgekozen paus Johannes XXIII een algemeen concilie aangekondigd, dat in 1962 begon. Deze vergadering van bisschoppen en kardinalen onder leiding van de paus moest de katholieke kerk 'bij de tijd' brengen. Symbolisch voor de vernieuwing was het feit dat de priester voortaan niet meer met zijn rug, maar met zijn gezicht naar de kerkgangers zou staan. Het Latijn werd in de kerk vervangen door de moedertaal.
In Nederland had deze vernieuwingsbeweging veel aanhang, waarbij vooral kardinaal Alfrink en de bisschoppen Bekkers13 (Den Bosch) en De Vet (Breda) een vooraanstaande rol speelden. Bekkers erkende dat gelovigen een eigen verantwoordelijkheid hadden, bijvoorbeeld bij de gezinsvorming. Het absolute gezag van de kerk verdween. Daardoor kwam er voor katholieken ook meer vrijheid om een eigen politieke keuze te maken.
Er was tevens sprake van steeds verdergaande ontkerkelijking, ook in de protestantse kerken. Dit betekende dat kiezers niet langer louter stemden op grond van de traditie en kerkelijke achtergrond. Dit was gunstig voor onder meer PvdA, VVD en D66 en ging ten nadele van de drie confessionele partijen, KVP, ARP en CHU.
Het politieke systeem werd in de jaren na 1945 gekenmerkt door de verzuiling en door overleg en door het streven naar overeenstemming (pacificatie). Tot 1959 kende ons land zgn. coalities-op-brede-basis, waaraan veel partijen deelnamen en die gesteund werden door de overgrote meerderheid van het parlement. In die coalities werkten belangrijke verzuilde partijen samen, waarbij zij posten onderling evenredig verdeelden.
De politieke verhoudingen waren tamelijk stabiel: kiezers waren trouw aan de eigen zuil, en dus aan de 'eigen' partij. Ook op andere gebieden (bijvoorbeeld op sociaaleconomisch terrein) was sprake van een overlegmaatschappij.
In 1959 kwam er een einde aan de kabinetten op brede basis, door de vorming van het centrumrechtse kabinet-De Quay14. Daardoor kwam er een scherpere tegenstelling met de PvdA, die buiten het kabinet bleef. Ook in 1963 vormden KVP, ARP, CHU en VVD een kabinet, het kabinet-Marijnen.15 Toen dat kabinet in 1965 ten val was gekomen, trad de PvdA, zonder dat er verkiezingen waren gehouden, toe tot een coalitie met KVP en ARP.
Bij de verkiezingen van 1963 verloren PvdA en VVD zetels. Belangrijker nog was de komst van een nieuwe partij, de Boerenpartij16 onder leiding van Hendrik ('boer') Koekoek17. Die maakte zich tolk van onvrede in de samenleving. Aanvankelijk kwam zij vooral op voor boeren die bezwaar maakten tegen de lasten van de bedrijfsorganisatie, een door de overheid ingesteld uitvoerings- en overlegorgaan van boerenorganisaties. Later gaf de partij ook steun aan onlustgevoelens van burgers over het afnemende gezag van de overheid, over de veelheid aan overheidsregels en over te hoge belastingen.
Het harde politieoptreden tegen boeren in Hollandsche Veld die weigerden een heffing te betalen, leidde tot veel publiciteit en droeg bij aan het succes van de Boerenpartij.
In 1966 won de Boerenpartij veel stemmen bij de verkiezingen voor de Provinciale Staten18 en de gemeenteraden (ook in sommige steden). Die tendens zette zich bij de vervroegde verkiezingen van 1967 overigens niet voort, omdat in de partijen ruzies ontstonden en leden vanwege hun oorlogsverleden in opspraak kwamen. De opkomst van de populistische Boerenpartij werd door gevestigde partijen als een bedreiging gezien.
In de Partij van de Arbeid kwam een groep ('Nieuw Links19') op voor meer invloed van de partijleden op de samenstelling van partijbestuur en Kamerfractie en voor versterking van de partijdemocratie. De PvdA werd gedomineerd door voor het merendeel 50-plussers, die deels nauwe banden hadden met vakbonden, en waarop de achterban slechts beperkte invloed had. Nieuw Links wilde die invloed vergroten.
Verder streefden zij naar een radicaler programma, waarin bijvoorbeeld gepleit werd voor afschaffing van de monarchie nadat koningin Juliana zou zijn afgetreden. Ook de kiezers zouden meer invloed moeten krijgen, met name op de kabinetsvorming.
Door handig gebruik te maken van de bestaande interne procedures wist Nieuw Links veel invloed te verwerven in de PvdA. In 1971 werd de uit Nieuw Links afkomstige André van der Louw20 partijvoorzitter.
Op 30 april 1966 kwam in Amsterdam een aantal links-liberale intellectuelen bijeen om over vorming van een nieuwe politieke partij te praten. Op 10 september van dat jaar richtten brachten zij een Appèl uit, aan (zoals het werd verwoord) 'iedere Nederlander die ongerust is over de ernstige devaluatie van onze democratie'. Vier dagen later werd Democraten 1966 opgericht.
De oprichters waren deels partijloos en deels (oud-)VVD'ers. De voornaamsten onder hen waren de Handelsblad-journalist Hans van Mierlo21, het Amsterdamse oud-gemeenteraadslid Hans Gruijters22, die in maart 1966 de VVD had moeten verlaten, en de hoogleraar Jan Glastra van Loon.23
D'66 (toen nog met apostrof) wilde het politieke systeem veranderen door de kiezers meer invloed te geven op de machtsvorming (kabinetsvorming). De kiezers moesten rechtstreeks de minister-president kunnen kiezen. Door een districtenstelsel in te voeren zou de weg worden geopend voor partijvernieuwing. De verwachting leefde dat het districtenstelsel tot een tweedeling in de politiek zou leiden, waardoor bestaande partijen gesplitst (D'66 sprak van 'ontploffen') zouden worden. Die tweedeling zou de kiezers een heldere keuze geven.
Daarnaast streefde D'66 naar vormen van directe invloed (referendum, inspraak) en naar versterking van de rol van het parlement, dat hoorzittingen moest gaan organiseren. De jeugdige Van Mierlo maakte als eerste handig gebruik van de televisie en leidde zijn jonge partij in februari 1967 naar een voor die tijd spectaculaire binnenkomst in de Tweede Kamer24 (zeven zetels).
Op 26 augustus 1967 stelde het kabinet-De Jong de Staatscommissie-Cals/Donner in. De commissie moest advies uitbrengen over een algehele herziening van de Grondwet en over daarmee in verband staande wijzigingen van de Kieswet. Voorzitters waren oud-premier J. Cals25 en de staatsrechtgeleerde A.M. Donner26. Van de commissie maakte onder meer het D'66-lid Gruijters deel uit, maar de aanhangers van vernieuwing waren in de minderheid.
De Staatscommissie hield zich onder meer bezig met vraagstukken als de gekozen minister-president, het districtenstelsel, het tweekamerstelsel, de positie van de Eerste Kamer, referendum en volksinitiatief en de procedure voor Grondwetsherziening.
De commissie was over een aantal belangrijke punten verdeeld. Een minderheid was vóór een gekozen kabinetsformateur en een beperkt districtenstelsel, maar de meerderheid wees dit af. Veel concrete betekenis hadden de voorstellen dan ook niet. De scheidslijn in de commissie liep grotendeels volgens partijlijnen, al steunden enkele christelijke politici (zoals Cals) enkele vernieuwingsvoorstellen. Het kabinet-De Jong voelde evenmin voor verdergaande voorstellen.
Omdat staatkundige vernieuwing weinig steun had bij de regeringspartijen en het kabinet daar ook niet voor voelden, namen Tweede Kamerleden van PvdA, D66 en de in 1968 opgerichte PPR het initiatief. Voorstellen over bijvoorbeeld de verkiezing van de formateur werden echter verworpen.
Het in meerderheid progressieve kabinet-Den Uyl27 kwam evenmin met ingrijpende voorstellen. De voorstellen die het wel deed, bijvoorbeeld over beperking van de rol van de Eerste Kamer, werden direct afgewezen door de christelijke partijen en de VVD.
De enige concrete resultaten waren verlaging van de kiesgerechtigde leeftijd (bij de verkiezingen van 1967 van 23 naar 21 en in 1972 van 23 naar 18 jaar) en de verkiezing van de Eerste Kamer voor vier in plaats van voor zes jaar. Een door de KVP voorgesteld experiment waarbij de Tweede Kamer een voordracht mocht doen voor de kabinetsformateur mislukte in 1971 al directe bij de eerste poging.
Het is echter verkeerd om alleen naar de concrete resultaten te kijken. De jaren zestig leidden wel degelijk tot vernieuwing. Voortaan werd geen kabinet meer gevormd zonder voorafgaande verkiezingen, de interne partijdemocratie werd versterkt, de kloof tussen gezagsdragers en burgers werd kleiner (ministers werden niet langer met 'excellentie' aangesproken), het parlement ging zich meer op de samenleving richten onder meer door het houden van hoorzittingen en er kwamen allerlei vormen van inspraak en medezeggenschap.
Belangrijk was verder de verandering van het politieke klimaat. Stonden de jaren vijftig in het teken van verzuiling en pacificatie28, de jaren zeventig en tachtig zouden de jaren van de polarisatie29 zijn.
De partijtegenstellingen werden scherper. PvdA, D66 en PPR gingen als progressief blok opereren en vormden in 1971 zelfs een schaduwkabinet onder leiding van Den Uyl. In 1969 wees de PvdA vorming van een kabinet met de KVP af, zo lang die partij een conservatieve koers zou varen.
Het (buitenparlementaire) maatschappelijke protest nam eveneens toe. Dat protest kwam niet alleen van jongeren (studerend en werkend), maar ook uit de milieubeweging, de anti-kernenergie- en anti-kernbewapeninggroepen en uit de hoek van tegenstanders van de Vietnamoorlog en van het Zuid-Afrikaanse apartheidsregime. Arbeiders verzetten zich tegen bedrijfssluitingen en eisten medezeggenschappen in de ondernemingen. Vrouwen voerden acties voor gelijke rechten en het recht op liberalisering van de abortuswetgeving.
Dat alles betekende ook dat de belangstelling voor en betrokkenheid bij de politiek toenamen.
Tot een ingrijpende institutionele verandering (d.w.z. veranderingen in wetten) kwam het echter niet en de wijzigingen die wel optraden, waren vooral het gevolg van veranderingen in de samenleving.
Meer over
- 1.Democraten 66 (D66) is een hervormingsgezinde sociaal-liberale partij. De huidige politiek leider is Rob Jetten. De partij werd opgericht op 14 oktober 1966 door 44 'homines novi', waarvan er 25 eerder bij andere politieke partijen actief waren geweest. Belangrijkste initiatiefnemer en voorman (tot 1998) was de oud-journalist Hans van Mierlo.
- 2.Bij een districtenstelsel wordt het land in twee of meer districten verdeeld, waarin afgevaardigden worden gekozen. Het aantal districten kan variëren en het is denkbaar dat per district meerdere afgevaardigden worden gekozen.
- 3.De Partij van de Arbeid (PvdA) is een progressieve, sociaaldemocratische partij. De partij werd opgericht in 1946 als een voortzetting van de vooroorlogse Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (SDAP), de Vrijzinnig-Democratische Bond (VDB) en de Christelijk-Democratische Unie (CDU). De PvdA trok samen met GroenLinks op en deed met een gezamenlijke lijst mee aan de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2023. Frans Timmermans leidt de gezamenlijke fractie in de Tweede Kamer.
- 4.De Politieke Partij Radikalen (PPR) was een radicaal-christelijke partij. De partij werd op 27 april 1968 opgericht door christenradicalen die zich hadden afgesplitst van vooral de Katholieke Volkspartij (KVP) en in mindere mate de Anti-Revolutionaire Partij (ARP). In 1991 fuseerde de PPR met CPN, EVP en PSP tot GroenLinks.
- 5.De KVP was een christendemocratische partij, die, hoewel zij voor iedereen openstond, vrijwel uitsluitend aanhang had onder de katholieken. De partij was in 1945 de opvolger van de vooroorlogse RKSP. In 1980 fuseerde zij met ARP en CHU tot het CDA. De KVP had met name in sommige streken (Limburg, Noord-Brabant, delen van Gelderland, Twente) een sterke machtspositie.
- 6.De ARP werd op 3 april 1879 opgericht door Abraham Kuyper. Daarmee kwam er een partijverband voor politieke stroming, de antirevolutionairen, die reeds sinds het begin van de 19e eeuw bestond. Zij was de eerste nationale politieke partij. De ARP was een christendemocratische, protestantse partij. In 1980 ging de ARP met KVP en CHU op in het CDA.
- 7.De CHU was een christendemocratische politieke partij, die vooral aanhang had onder Nederlands-Hervormden. De CHU kende een los partijverband en daarom was er sprake van een unie. De CHU ontstond in 1908 door samengaan van de Christelijk-Historische Partij en de Friese Bond van christelijk-historischen. In 1980 fuseerde de CHU met ARP en KVP tot het CDA.
- 8.De Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD) is een rechtse liberale partij, met op onder meer ethisch gebied progressievere standpunten. Politiek leider is sinds 14 augustus 2023 Dilan Yesilgöz-Zegerius. De partij werd opgericht in 1948 als opvolger van de Partij van de Vrijheid (PvdV), die weer een voortzetting was van de vooroorlogse Liberale Staatspartij (LSP).
- 9.Het kabinet-De Jong regeerde aan het einde van de roerige jaren zestig. Er was tijdens deze kabinetsperiode veel onrust in de maatschappij onder meer als gevolg van de democratiseringsgolf bij universiteiten en hogescholen. Ook vrouwen, dienstplichtigen en werknemers vroegen om hervormingen en in 1970 was er een groot loonconflict met de vakbeweging.
- 10.Een grondwetscommissie houdt zich bezig met mogelijke Grondwetsherzieningen. Vaak is een grondwetscommissie een staatscommissie: een niet-permanent adviesorgaan dat bij Koninklijk Besluit wordt ingesteld door de regering.
- 11.De staatscommissie-Cals/Donner (1967-1971) moest advies uitbrengen over een algehele herziening van de Grondwet en over daarmee in verband staande wijzigingen van de Kieswet. De commissie werd op 26 augustus 1967 ingesteld door het kabinet-De Jong en bracht op 29 maart 1971 haar eindrapport uit.
- 12.De Nederlandse samenleving werd een groot deel van de 20ste eeuw gekenmerkt door een sterke verzuiling. Daaronder verstaan we de opdeling van de maatschappij op grond van geloofsovertuiging en/of maatschappelijke opvattingen. Iedere stroming had daarbij eigen organisaties op alle terreinen van het maatschappelijk leven: politiek, vakvereniging, onderwijs, gezondheidszorg, media, jeugdbeweging en sport.
- 13.Goedmoedige, hartelijke Brabander, die als bisschop van Den Bosch begin jaren zestig grote populariteit verwierf. Kwam uit een groot boerengezin. Begon als kapelaan in een Bossche arbeiderswijk en was daarna als geestelijk adviseur nauw betrokken bij alle geledingen van de maatschappij. In 1957 op jonge leeftijd bisschop en in 1960 opvolger van bisschop Mutsaerts. Door tv-praatjes op zaterdagavond bij de KRO kreeg hij grote bekendheid en baarde hij opzien door zijn moderne standpunten. Benaderde vraagstukken niet vanuit een wetenschappelijk oogpunt, maar op een pastorale wijze. Luisterde naar wat er onder gelovigen speelde. Zijn vroege dood werd in brede kring als een groot verlies beschouwd.
- 14.Dit centrumrechtse kabinet van KVP, ARP, CHU en VVD kwam tot stand na de verkiezingen van 1959 als opvolger van het kabinet-Beel II. Het was het eerste naoorlogse kabinet zonder de PvdA. Minister-president De Quay kwam van de KVP. Het kabinet trad op 19 mei 1959 aan.
- 15.Het centrumrechtse kabinet-Marijnen was als voortzetting van het kabinet-De Quay te beschouwen. De coalitie van KVP, ARP, CHU en VVD behield na de Tweede Kamerverkiezingen van 1963 zijn meerderheid. Minister-president namens de KVP werd echter niet Jan de Quay, maar Victor Marijnen - in het vorige kabinet minister van Landbouw en Visserij.
- 16.De Boerenpartij was een conservatief-liberale belangen- en protestpartij. De partij werd opgericht in 1958 als voortzetting van de 'Vrije Boeren', een organisatie die zich tegen overheidsregulering van de landbouw via publiekrechtelijke organisaties verzette. In 1981 werd de partij hernoemd tot Rechtse Volkspartij (RVP), die na 1982 echter in de vergetelheid raakte.
- 17.Voorman van de Boerenpartij. Bekend, kleurrijk, maar ook omstreden Tweede Kamerlid. Leider van de 'Vrije Boeren' die zich keerden tegen regulering van de landbouw via de PBO (Publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie). Kreeg midden jaren zestig ook steun van andere ontevreden kiezers en wist zodoende met zijn partij in 1963 drie en in 1967 zeven zetels te behalen. Riep in eigen gelederen weerstanden op, zeker toen hij leden met een besmet oorlogsverleden verdedigde, en kreeg in de jaren zestig geregeld te maken met afsplitsingen. Reageerde op kritiek veelal met persoonlijke aanvallen op politieke tegenstanders. Werd als Kamerlid nauwelijks serieus genomen.
- 18.De gekozen volksvertegenwoordiging van een provincie wordt Provinciale Staten genoemd. De Provinciale Staten stellen het beleid van de provincie vast en controleren de uitvoering daarvan door de Gedeputeerde Staten. Het aantal leden van Provinciale Staten hangt af van het aantal inwoners van de provincie. Dit is geregeld in artikel 8 van de Provinciewet.
- 19.In 1965 ontstond onder de naam 'Nieuw Links' een vernieuwingsbeweging in de PvdA. Deze groep vernieuwers streefde naar verbetering van de interne partijdemocratie en wilde door een radicaler programma de duidelijkheid in de politiek vergroten.
- 20.Overtuigd sociaaldemocraat, die in de jaren zestig de vernieuwingsbeweging in de PvdA leidde en daarna een populair burgemeester van Rotterdam werd. Zoon van een melkboer en actief in de socialistische jeugdbeweging en enige jaren perschef van de VARA. Als voorman van Nieuw Links werd hij (vice)voorzitter van de PvdA. Voorstander van grotere invloed van partijleden en van heldere scheidslijnen in de politiek. Zijn benoeming tot burgemeester van Rotterdam was omstreden, maar hij verwierf snel de sympathie van zowel de 'gewone man' als van de ondernemers. In 1981 werd hij uit plichtsbesef minister in het tweede kabinet-Van Agt. Na een korte periode in de Tweede Kamer voorzitter van Rijnmond en - na de mislukte vorming van een Rijnmondprovincie - omroep- en sportbestuurder. Warme persoonlijkheid met onafscheidelijke pijp en snor, die idealisme en pragmatisme combineerde.
- 21.Voornaamste oprichter en lange tijd voorman van D66. Was afkomstig uit een katholiek ondernemersgezin en was journalist bij het Handelsblad. Wist in 1967, na een op Amerikaanse wijze gevoerde campagne en dankzij een uitstekende p.r., zijn partij met 7 zetels in de Kamer te loodsen. Voorstander van samenwerking met de PvdA. Trad na de verkiezingsnederlaag van D66 in 1972 terug als partijleider. Keerde in 1981 terug in de politiek als minister van Defensie en in 1986 als leider van D66. Onder zijn leiding behaalde zijn partij in 1989 en 1994 zeer goede verkiezingsuitslagen. Bekroonde die tweede winst met de vorming van een 'paars' kabinet (Kok I), zonder confessionelen. Werd daarin zelf minister van Buitenlandse Zaken en vicepremier. Levensgenieter, die vele contacten in de culturele wereld had en charmante intellectueel, die mensen wist te binden.
- 22.Uit de VVD-afkomstige politicus en bestuurder van D66. Non-conformistische Brabander die in zijn studententijd Amsterdammer werd en aldaar gemeenteraadslid. Weigerde als raadslid een receptie voor Beatrix en Claus bij te wonen en maakte zich daarmee onmogelijk in de VVD. Verliet in 1966 die partij en hielp mee D'66 op te richten. Journalist van 'Het Handelsblad', tevens eigenaar van enkele cafés. Als minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening in het kabinet-Den Uyl diende hij de Verstedelijkingsnota in. De neergang van zijn partij in de jaren 1974-1977 tastte zijn positie als minister aan. Later burgemeester van Lelystad. Zeer belezen. Scherp en geestig debater, maar ook erg overtuigd van zijn eigen gelijk en daardoor soms weerstand opwekkend.
- 23.Staatssecretaris en senator van D'66 en ook enige tijd partijvoorzitter. Als rechtsfilosoof van grote faam en als politicus onafhankelijk en inspirerend denker van links-liberale snit. Was tijdens de bezetting leidinggevend in het studentenverzet. Werd met een artikel uit 1964 onbedoeld de geestelijk vader van de latere 'kroonjuwelen' van D'66: de gekozen minister-president en het (gematigde) districtenstelsel. Kwam als staatssecretaris van Justitie in het kabinet-Den Uyl in conflict met de ambtelijke top van het ministerie, waarna de minister (Van Agt) hem liet vallen. Een geluk bij een ongeluk voor D'66, want hij kreeg de tijd om met een onvoorwaardelijke persoonlijke inzet de partij, die op sterven na dood was, tot nieuw leven te wekken. Opgewekte wetenschapper, filosoof en vooraanstaande humanist.
- 24.De Tweede Kamer is deel van de volksvertegenwoordiging. Zij speelt een belangrijke rol bij de totstandkoming van wetten, controleert de regering en beslist over de vraag of een kabinet (of bewindspersoon) genoeg vertrouwen heeft.
- 25.Onderwijsminister en KVP-politicus, die korte tijd minister-president was. Begon zijn loopbaan als advocaat. Na twee jaar lidmaatschap van de Tweede Kamer staatssecretaris van jeugd en cultuur (en omroep). Tijdens zijn langdurige ministerschap van onderwijs (1952-1963) bracht hij vele wetten tot stand, onder andere over het kleuteronderwijs en het wetenschappelijk onderwijs. Was vooral de man van de 'Mammoetwet', een wet tot regeling van het gehele voortgezet onderwijs. Verdedigde dit omvangrijke voorstel in een urendurend betoog. Het in 1965 door hem gevormde ambitieuze kabinet viel in de Nacht van Schmelzer. Hij leidde daarna met Donner een staatscommissie over staatkundige vernieuwing. Gewiekst politicus en debater, die als 'beste jongetje van de klas' ook wel weerstanden opriep. Behoorde in de KVP tot de linkervleugel, maar bleef wel zijn partij trouw. Had een enorme werklust wat ten koste ging van zijn gezondheid.
- 26.Vooraanstaand staatsrechtgeleerde uit een bekend gereformeerd geslacht van juristen. Hoogleraar aan de Vrije Universiteit en daarna rechter in het Europese Hof van Justitie. Leidde met Cals in de jaren zestig een grondwetscommissie en onderzocht in 1976 samen met Peschar en Holtrop de Lockheedaffaire. Bewerkte het door Van der Pot geschreven gezaghebbende leerboek over staatsrecht. Zijn vader en zoon waren minister.
- 27.Dit kabinet wordt beschouwd als het meest links-progressieve kabinet uit de parlementaire geschiedenis. Het kwam tot stand na de moeizame formatie die volgde op de verkiezingen van 1972 en was de opvolger van de kabinetten-Biesheuvel I en II. Het bestond uit bewindslieden van de PvdA, D'66, PPR, KVP en ARP onder leiding van PvdA'er Joop den Uyl.
- 28.In deze periode wordt verder gewerkt aan uitbouw van de welvaartstaat. Er komen nieuwe regelingen voor kinderbijslag en arbeidsongeschiktheid, er wordt een sociaal minimum ingevoerd, de Algemene Bijstandswet vervangt de Armenwet en de vrije zaterdag wordt ingevoerd. Ook de lonen gaan, mede onder druk van krapte op de arbeidsmarkt, omhoog. De welvaartsstijging is mede te danken aan grote aardgasvondsten. Keerzijde van de welvaart zijn toenemende milieuvervuiling en een steeds verdere verstedelijking.
- 29.Deze periode wordt gekenmerkt door een scherpe tegenstelling tussen partijen. Met name de progressieve partijen (PvdA, D66 en PPR) vinden eind jaren zestig dat kiezers een duidelijker keuze moeten kunnen maken. Zij benadrukken daarom de verschillen met andere partijen, bepleiten directe verkiezing van de minister-president en stellen voorwaarden aan regeringsdeelname.
- 30.Bestuurlijke vernieuwing is het aanbrengen van wijzigingen in de organisatiestructuur van de (rijks-)overheid zodat die beter, efficiënter en krachtdadiger kan optreden. Bestuurlijke vernieuwingen worden vaak in een adem genoemd met staatkundige en/of staatsrechtelijke vernieuwingen, die niet alleen een efficiëntere overheid tot doel hebben maar die ook de democratie beter willen verankeren. Daarmee moet een mogelijke kloof tussen kiezer, gekozene en overheid kleiner worden.