200 jaar geleden kreeg Nederland een staatshoofd - Main contents
Op 10 mei 1805 werd Rutger Jan Schimmelpenninck i ingehuldigd als eerste staatshoofd van Nederland (dat toen overigens het Bataafse Gemenebest heette). De titel van het nieuwe staatshoofd was 'raadpensionaris'; een benaming uit de tijd van de Republiek, maar met een geheel andere inhoud dan vóór 1795.
Vanaf 1805 zou Nederland vrijwel steeds een eenhoofdig bewind hebben, onderbroken door twee perioden van buitenlandse bezetting: in 1810-1813 en 1940-1945. Alleen in 1890 was er korte tijd een collectief bewind toen de Raad van State i tweemaal het koninklijk gezag waarnam.
Wij grijpen dit 'jubileum' aan om de Bataafs-Franse tijd i nog eens onder de aandacht te brengen, en met name ook de personen die daarin een rol speelden. Verder wordt ingegaan op de vraag: wie was Schimmelpenninck en wat was de betekenis van zijn bewind.
Contents
In het midden van de 18e eeuw kwam er steeds meer onvrede over het stadhouderlijke bewind. In de door de provincies gevormde federatie (de Zeven Verenigde Provincies), lag het bestuurlijke zwaartepunt bij de steden en de provincies.
Er was wel een gezamenlijk overlegorgaan, de Staten-Generaal, maar door de vereiste unanimiteit was de besluitvorming daarin moeizaam. De afgevaardigden waren gebonden aan de standpunten die in hun eigen gewest waren ingenomen. De bestuurders werden door de stadhouder benoemd.
Het bestuur in de steden en provincies was in handen van een relatief klein aantal families (regenten) die onderling de lucratieve posten verdeelden. Dit noemen we een oligarchie.
Behalve onvrede over de geringe kans om bestuurder te worden, was er ook onrust over het afnemen van de internationale positie van de Verenigde Provincies. Verder hadden de provincies te maken met een verslechterende economische situatie, die gepaard ging met toenemende werkloosheid, armoede en staatsschulden.
De afkeer van het stadhouderlijke en orangistische regentenbewind werd versterkt door het slechte verloop van de Vierde Engelse oorlog (1780-1784). Daarvoor werd Willem V i, die geen versterking van de vloot had kunnen realiseren, verantwoordelijk gesteld. Bovendien was Willem pro-Engels, terwijl er bij veel handelaren juist afkeer bestond tegen de Engelsen. Zij waren voorstander van steun aan de Amerikaanse vrijheidsstrijd.
De tegenstanders van het oude bewind noemden zich patriotten. De Gelders-Overijsselse edelman Joan Derk van der Capellen van den Pol i kan als hun eerste leider worden gezien. In september 1781 verscheen (anoniem) van zijn hand het pamflet 'Aan het Volk van Nederland', waarin hij scherp ageerde tegen de macht van de stadhouder en waarin hij pleitte voor hervormingen en voor meer macht voor burgers.
De patriotten bestonden overigens vanaf het begin uit een aristocratische en een meer democratische vleugel. Er wordt zelfs wel gesproken van een monsterverbond tussen beide. Gezamenlijk streden zij tegen de stadhouderlijke politiek.
De patriottische beweging kreeg rond 1784 een landelijk karakter en twee leiders, Vreede i en Fijnje i, ontwierpen een democratische staatsregeling. Hierna kwamen in de loop van 1786 in veel steden patriottische bestuurders aan het bewind. De stadhouder had zich in september 1785 bovendien gedwongen gezien Den Haag te verlaten en naar Nijmegen uit te wijken toen de Staten van Holland hem het commando over de troepen in Den Haag hadden ontnomen.
In juni 1787 hield een patriottisch vrijkorps de echtgenote van stadhouder Willem V, Wilhelmina van Pruisen (een zus van de koning van Pruisen) nabij Goejanverwellesluis tegen toen zij vanuit Nijmegen naar Den Haag wilde terugkeren. De pruisische koning greep deze 'belediging' aan om de patriotten de les te lezen. Gewapender hand werd het oude regime hersteld. Veel patriotten vluchtten hierna naar Noord-Frankrijk (Saint-Omer).
Na de Franse revolutie (1789) raakten Oostenrijk en Pruisen in oorlog met Frankrijk en werden de Oostenrijkse Nederland (het huidige België) enige tijd bezet werd. Een definitieve bezetting volgde in 1794. Onder leiding van de Franse generaal Pichegru trokken de troepen verder noordelijk. Omdat de rivieren bevroren waren, konden deze worden overgetrokken. Op 19 januari 1795 werd Amsterdam bezet.
Stadhouder Willem V vluchtte naar Engeland en in de steden kwamen de patriotten weer aan het bewind. De vluchtelingen uit Noord-Frankrijk keerden terug.
Na de komst van de Fransen bestond aanvankelijk de oude Staten-Generaal nog, waarin uiteindelijk ook Staats-Brabant en Drenthe zitting kregen. Spoedig kwam er echter een (indirect) gekozen Nationale Vergadering, die belast werd met de opstelling van een Grondwet.
Toen er in juni 1798, na langdurige debatten in de Nationale Vergadering, twee staatsgrepen en twee referenda, eindelijk een Grondwet was, kreeg Nederland een eerste (indirect) gekozen Vertegenwoordigend Lichaam.
Vanaf maart 1796 waren er een aantal elkaar opvolgende 'parlementen'. Aanvankelijk hadden die Nationale Vergaderingen tot doel een Grondwet (Staatsregeling) te ontwerpen. Later werden het parlementen met wetgevende macht. Zowel in januari en juni 1798 als in 1801 vonden er, met instemming van de Fransen, onbloedige omwentelingen plaats. Dit leidde steeds tot verandering in de samenstelling van het parlement.
Over de leden van al deze parlementen verscheen in 1991 van de hand van A.M. Elias en P.C.M. Schölvinck (m.m.v. H. Boels) het boek "Volksrepresentanten en wetgevers. 'De politieke elite in de Bataafs-Franse tijd 1796-1810'".
De (elektronische) bestanden met de gegevens over de personen bevonden zich al langer bij PDC. Ze worden nu ontsloten via www.parlement.com. De portretten (silhouetten) bij sommige biografieën zijn afkomstig uit C. Rogge's "Geschiedenis der staatsregeling voor het Bataafsche Volk" uit 1799.
Vóór 1795 was 'Nederland' nog een federatie van zeven zelfstandige provincies, waarvan de Staten-Generaal de soevereiniteit (regeermacht) had. Na de komst van de Fransen in 1795 duurde het tot 1798 voor er een Uitvoerend Bewind kwam. Dat bestond uit vijf leden. Dat Uitvoerend Bewind werd bijgestaan door 'agenten', die als onze eerste ministers zijn te beschouwen. De bekendsten van hen waren Alexander Gogel i voor Financiën en Prof. Van der Palm i voor Onderwijs.
Na een omwenteling in 1801, waarbij de democratische hervormingen deels werden teruggedraaid, kwam er een Wetgevend Lichaam. Op grond van de Staatsregeling van 1801 werd er tevens een twaalfkoppig Staatsbewind ingesteld, dat de uitvoerende macht had. De rechtspraak was in handen van een onafhankelijke rechterlijke macht Daarmee werd de leer van Montesquieu over de machtenscheiding in de praktijk gebracht.
In 1805 bewerkstelligden de Fransen dat er in plaats van het Staatsbewind een eenhoofdig bewind kwam. Zij kozen daarvoor Schimmelpenninck. Naast het 'staatshoofd', die de uitvoerende macht had, was er een Wetgevend Lichaam. Dat had overigens maar beperkte macht. Een advieslichaam, de Staatsraad, was feitelijk belangrijker.
Schimmelpenninck was een rijke Amsterdamse bankier uit een Overijssels geslacht van landjonkers. Hij had deel uitgemaakt van de eerste Nationale Vergadering in 1796 en was daar één van de leiders van de gematigde unitariërs (ook wel moderaten genoemd). Nadien werd hij diplomaat, onder andere in Parijs.
De Fransen zagen in 1805 in hem een goed 'staatshoofd', al kreeg hij niet (zoals bijvoorbeeld in de jonge republiek de Verenigde Staten van Amerika) de titel president, maar de titel raadpensionaris. Met zijn benoeming moest definitief worden afgerekend met het oude federatieve karakter.
Zijn installatie in Den Haag ging met de nodige festiviteiten gepaard, zo was er een vuurwerk op het Buitenhof.
Schimmelpenninck vestigde zich op Huis Ten Bosch en reed dagelijks in volle staatsie naar Paleis Noordeinde. Dat uiterlijk vertoon droeg niet bij aan zijn populariteit. Bovendien moest hij sterk rekening houden met de wensen van de Fransen. Dramatischer voor hemzelf was dat hij al snel werd gekweld door een ernstige oogkwaal, die uiteindelijk tot blindheid zou leiden.
Schimmelpenninck, die behalve patriotten ook orangisten in zijn regering opnam, zorgde voor het eerste centrale bestuursapparaat. Vijf departementen (Oorlog, Marine, Binnenlandse Zaken, Financiën en Buitenlandse Zaken) vormden de kern van zijn regering. Schimmelpenninck gaf bovendien steun aan de plannen van minister Gogel om een landelijk belastingstelsel in te voeren en hij bevorderde de eenheid bij het onderwijs.
Toen de Fransen in 1806 meenden dat het bewind van Schimmelpenninck niet langer voordelig voor hen was, probeerden zij hem weg te promoveren als voorzitter van de Staatsraad. Hij weigerde dat echter en trok zich terug op zijn Overijsselse landgoed.
In 1806 werd Schimmelpenninck vervangen door een Franse koning. Dat werd de broer van keizer Napoleon, Louis (Lodewijk) Napoleon i. Die voer overigens net als zijn 'voorganger' een eigen koers, waarbij hij de Nederlandse belangen vaak liet prevaleren boven de Franse. In 1810 dwong zijn broer hem daarom te vertrekken en werd Nederland ingelijfd bij het Franse keizerrijk.
Tot 1795 was 'Nederland' nog geen eenheidsstaat, maar een federatie van zeven zelfstandige gewesten (provincies) met Holland als voornaamste provincie. Al vanaf het ontstaan van de Unie van Utrecht (1579) was er echter geleidelijk een 'nationaal' bewustzijn ontstaan. De buitengewesten hadden bestuursvormen overgenomen van Holland, er was een min of meer gemeenschappelijke taal en er was een gezamenlijk verleden. Bovendien hadden sinds 1748 alle gewesten weer - zoals dat eerder het geval was geweest - de zelfde stadhouder, een prins van Oranje en nazaat van Willem van Oranje.
Na de komst van de Fransen in 1795 werd radicaal gebroken met het federale karakter en ontstond er een eenheidsstaat. De strijd om dat grondwettelijk vast te leggen duurde tot 1798 en ook de feitelijke totstandkoming duurde enige jaren. Toch ging dat proces van eenwording feitelijk vrij snel.
Het eenheidskarakter werd in de Bataafs-Franse tijd versterkt door de invoering van een centraal belastingstelsel, door wetgeving over onderwijs en - na de inlijving - door invoering van wetboeken en van de burgerlijke stand.
Toen in 1813 de onafhankelijkheid was hersteld, keerde Nederland niet terug naar het federale karakter, maar bleef de eenheidstaat bestaan. Aan het hoofd kwam de zoon van de laatste erfstadhouder. Deze zou echter de titel 'soeverein vorst' krijgen en vanaf 1814 zelfs koning worden.
Zo ontstond in 1813 het 'moderne' Nederland uit, zoals de Leidse politicoloog Daalder het omschreef, het merkwaardige huwelijk van regententradities en Napoleontische centralisatie. Het eenhoofdigde bewind van Schimmelpenninck in de periode 1805-1806 was daarin een belangrijke schakel.
Meer over