Menten-debatten 1976 en 1977 - Main contents
Met een tussentijd van ruim twee maanden werden twee debatten gevoerd over ongemerkte verdwijning, een dag voor de geplande arrestatie, van de van ernstige oorlogsmisdaden verdachte Pieter Menten en de verantwoordelijkheid van de minister van Justitie, mr. A. Van Agt i voor die verdwijning. Het eerste debat werd gehouden op woensdag 17 november 1976 met een doorloop naar donderdag 18 november 01.53 uur in de nacht. Het tweede debat had plaats op woensdag 23 februari 1977.
Meestal wordt gesproken over HET Mentendebat en dan doelt men op dat tweede debat, omdat het aan het slot (partij)politiek spektakel opleverde. Maar het eerste debat was inhoudelijk veel wezenlijker en voor Van Agt door de scherpte van de kritiek veel schadelijker.
De debatten kunnen, ook en juist vanwege hun partijpolitieke betekenis, niet los van elkaar gezien worden. Ze droegen wezenlijk bij aan een sterk gepolariseerde verkiezingscampagne tussen PvdA i en het CDA i in oprichting.
Contents
Op zondag 14 november 1976 vertrekt de kunsthandelaar-miljonair Pieter Menten (75 jaar) ongemerkt uit zijn villa in Blaricum. Op dinsdag 9 november had het OM besloten Menten op maandag 15 november te arresteren. Tussen voornemen en geplande uitvoering lagen dus zes dagen. Menten werd in die dagen niet statisch bewaakt. Slechts reed in het weekeinde voorafgaande aan de voorgenomen arrestatie elke twee uur een politieauto langs de villa.
Tot de arrestatie was besloten hoewel het OM naar zijn overtuiging nog niet beschikte over zodanig sterke bewijzen dat ervan kon worden uitgegaan dat de rechter na arrestatie de vrijheidsbeneming van Menten niet zou opheffen wegens onvoldoende bewijs. Met name was het wachten op documenten uit de Sovjet-Unie. Daaruit zou onomstotelijk komen vast te staan dat Menten zich in het begin van de jaren veertig in Podhorodce en Lwov toen Polen, thans Oekraïne schuldig had gemaakt aan oorlogsmisdaden en misdrijven tegen de mensheid.
Toch besloot het OM op de avond van donderdag 11 november, na raadpleging van ambtenaren van het ministerie van Justitie, op maandag tot arrestatie over te gaan omdat er nieuwe publicaties over de wandaden van Menten verwacht werden. Men vreesde dat Menten daarom wel eens een veilig heenkomen zou kunnen zoeken.
De eerste onthullingen over Mentens wandaden werden gepubliceerd in juni 1976 in het weekblad Accent door de journalist Hans Knoop. In uitzendingen van de tv-actualiteitenrubriek TROS-Aktua hadden nabestaanden en getuigen in Polen, de Sovjet-Unie en Israël aangrijpende getuigenissen van Mentens wandaden afgelegd. Niettemin bleef de Blaricummer op vrije voeten.
(In april 1949 was Menten door het Bijzonder Gerechtshof te Amsterdam wegens hulpverlening aan de vijand veroordeeld tot een vrijheidsstraf van één jaar met aftrek, zodat hij onmiddellijk na het uitspreken van het vonnis vrij kwam. Van betrokkenheid bij - of het vermoeden daarvan massa-executies werd in de aanklacht en tijdens de zittingen niet gerept)
Door volhoudend speurwerk van Knoop werd Menten op 6 december 1976 in een hotel in Zürich (Zwitserland) aangetroffen en gearresteerd. Bijna precies een jaar later, op 14 december 1977, veroordeelde de als Bijzondere Strafkamer optredende Amsterdamse Rechtbank Menten tot 15 jaar gevangenisstraf wegens het in Podhorodce in juli 1941 in staatsdienst van de vijand medeplegen van moord op de burgerbevolking van door de vijand bezet gebied.
Na tweemaal cassatie bij de Hoge Raad werd Menten in juli 1980 door de Rotterdamse Rechtbank veroordeeld tot tien jaar met aftrek en een boete van 100.000 gulden. Begin 1985 hij was toen 86 jaar kwam Menten vrij. Drie jaar later, november 1987, overleed hij.
Prof. I. Schöffer, voorzitter van de onderzoekscommissie naar het opsporings- en vervolgingsbeleid inzake Menten sinds 1945, betoogde dat de affaire-Menten deel werd van de morele en cultuurpsychologische afrekening in Nederland met het 'onverwerkte verleden' . Dat werkte ook door in het aan oorlog en bezetting gerelateerde vervolgingsbeleid. In het tweede deel van de jaren vijftig en de eerste helft van de jaren zestig werden opgelegde straffen omgezet in lagere straffen.
Dat leverde nauwelijks maatschappelijke reacties op. Tot in de tweede helft van de jaren zestig. Een keerpunt lijkt te zijn de vrijlating in 1966 van de Duitse oorlogsmisdadiger Willy Lages door de toenmalige minister van Justitie, Samkalden i. Een storm van protest steekt op, voor het eerst doorbreekt publieke discussie het stilzwijgen van de naoorlogse jaren. De nieuwe generatie, die dan begint mee te spelen in de politieke gremia en de media, is minder zwijgzaam en mild dan voorgaande generaties.
Dat herhaalt zich in verhevigde mate bij de in 1972 door het kabinet-Biesheuvel i met Van Agt als minister van Justitie voorgestelde vrijlating van de Drie van Breda. En opnieuw rond de affaire-Menten.
Sinds mei 1973 wordt Nederland geregeerd door, in de woorden van premier Den Uyl i, 'het eigensoortige kabinet' van de progressieve drie (PvdA, D66 en PPR i) en twee confessionele partijen. De KVP i ooit de trotse bezitter van vijftig Kamerzetels, nu nog 27 en de ARP i tot op het bot verdeeld over deelname aan dit kabinet van 'rood met een witte rand'.
De ploeg is tijdens een formatie van 'macabere schoonheid' (woorden van de VVD'er Wiegel i) in 163 dagen tegen heug en meug van de confessionelen tot stand gekomen. De CHU is buiten het kabinet gebleven. Vicepremier en minister van Justitie is de KVP'er Dries van Agt. Het is vanaf het begin een vechtkabinet, dat spreiding van kennis, macht en inkomen tot inzet van het beleid heeft gemaakt.
Behalve door de onorthodoxe manier van besturen elk conflict, en dat zijn er nogal wat, wordt op straat uitgevochten - lopen de spanningen in het kabinet en de coalitie op door de pogingen van de confessionelen om tot één partij te komen. Die gaan gepaard met veel onderling getwist over de grondslag van het toekomstige CDA.
De fractieleiders van KVP, Andriessen i, en ARP, Aantjes i staan niet zelden tegenover elkaar. Aantjes steunt het kabinet waar hij maar kan omdat hij mogelijkheden ziet het kabinet de brug te laten zijn naar normalisering van de politieke verhoudingen. De progressieve drie, de PvdA voorop, zien het kabinet juist als instrument om het tot stand komen van het CDA te verhinderen.
In het kabinet speelt van Agt zijn eigen, eveneens als 'eigensoortig' te kwalificeren, rol. In het kabinet-Biesheuvel binnengekomen als progressief jurist, verbonden met de Coornhertliga, lijkt hij onder het progressieve geweld steeds behoudender te worden. Zijn optredens in een aantal affaires abortuswetgeving, Bloemenhovekliniek, modernisering van ondernemingsraden, grondpolitiek zijn voor links even zovele aanleidingen om de pijlen op hem te richten, hem van deloyaliteit, onbekwaamheid, escapisme en wat al niet te betichten.
Bij dat alles komt dat tussen premier en vicepremier een bijna non-verhouding is ontstaan. De twee liggen elkaar niet, persoonlijk noch politiek. De gedreven, strijdbare Den Uyl, vol dynamiek en werkkracht, die een missie had te vervullen. De bedachtzame wetenschapper Van Agt, sfeergevoelig, die de constante gedrevenheid van links als drammen ervaart en die er een sport van lijkt te maken de politiek te relativeren.
Ten slotte, het belangrijkste en uiteindelijk ook in de affaire-Menten het doorslaggevende met grote gevolgen: de coalitie stond aan de wieg van polarisatie als politiek wapen. Niet Den Uyl, in wezen een consensuszoeker, was er de geestelijk vader van. De architect was Ed van Thijn i, de fractievoorzitter van de PvdA. Hij concretiseerde in oktober 1976 een maand vóór het eerste Mentendebat de meerderheidsstrategie met het oog op de verkiezingen van volgend jaar mei.
Op bijna hetzelfde moment had het CDA in oprichting zijn eerste lijsttrekker gekozen. Niet Lubbers, niet Andriessen, maar als compromis tussen de strijdende bloedgroepen KVP en ARP, de op zijn minst ter linkerzijde van het politieke spectrum omstreden, Dries van Agt. Twee maanden vóór het tweede Mentendebat stelde de PvdA aan het CDA vier 'exameneisen', voor deelname aan het volgende kabinet. De confessionelen moesten onvoorwaardelijk instemmen met vier socialistische paradepaardjes: grondpolitiek, ondernemingsraden, investeringsaftrek en vermogensaanwasdeling.
Het politieke klimaat was zelden zo gepolariseerd als tijdens de affaire-Menten.
Wanneer bekend wordt dat Menten voortvluchtig is, stijgt de commotie snel tot ongekende hoogten. Ze wordt nog verhevigd wanneer blijkt dat Van Agt twee dagen eerder naar Roemenië is vertrokken en daar onvindbaar is. Uiteindelijk wordt hij gevonden, teruggetrokken in een klooster in het land van Ceauescu.
Op woensdag keert hij in Nederland terug. Op zijn bureau een serie vragen van de leden van de Tweede Kamer Molleman i en Kosto i (beide PvdA) en Wolff i (CPN). Strekking: hoe heeft dit kunnen gebeuren en waarom is er onder uw leiding niet alles gedaan om dit te voorkomen. Na overleg tussen Kamervoorzitter Vondeling en Van Agt wordt besloten dat de minister donderdagmiddag in de Tweede Kamer een verklaring zal afleggen.
Hoofdrolspelers in het debat zijn Annelien Kappeyne van de Coppello i (VVD), Aad Kosto en Joop Wolff.
Om het verloop van het debat te kunnen plaatsen, is het goed kennis te nemen van enkele citaten uit de verklaring die Van Agt aflegt. Nadat hij zonder omhaal van woorden heeft geconcludeerd dat het OM ervoor had moeten zorgen dat Menten niet ongemerkt had kunnen verdwijnen, dat het OM tekort is geschoten en dat er ernstige fouten zijn gemaakt, verbijstert hij de Kamer met deze uitspraak:
"Ik besef heel wel in welke hulpeloze positie ik hier voor u sta en ik meen dat voluit".
Tegen het slot van zijn verklaring is hij nog niet toegekomen aan het zelf nemen van verantwoordelijkheid voor de gang van zaken. Wel werpt hij zijn integriteit in de strijd.
"Dat er een aantal mensen door dit afschuwelijke verloop van zaken gekwetst zal zijn, begrijp ik en spijt mij bijzonder, veel meer dan de aanvallen die zijn gedaan op mijn persoonlijke integriteit. Ik kan u slechts verklaren dat mijn gedrag er geen enkele aanleiding toe heeft gegeven, dat u deze aanvallen voor gerechtvaardigd zou mogen houden."
Deze zelfverzekerde houding zal in het verloop van het debat steeds verder achter de horizon verdwijnen. Onder de verwijten van VVD, PvdA en CPN krimpt Van Agt inderdaad tot een hulpeloze. Al snel blijkt dat hij zich slecht heeft voorbereid of door zijn ambtenaren slechts is voorbereid. Alleen CDA- woordvoerder Van Dam i neemt 'zijn' lijsttrekker in bescherming.
Op een moment dat hij zich even hervindt, overspeelt hij zijn hand. Hij zal de eis van de Kamer tot het doen instellen van een onderzoek naar het opsporings- en vervolgingsbeleid ter zake van Menten in de periode 1945 tot en met 1976 als een motie van wantrouwen beschouwen. De minister houdt in het debat staande dat hij door zijn ambtenaren niet op de hoogte was gesteld van het feit dat Menten op een bepaalde dag zou worden gearresteerd.
De Kamer is zo ontevreden over de antwoorden van de minister dat zij om tien uur 's avonds besluit een uur te schorsen om de minister de gelegenheid te geven bij zijn ambtenaren de nodige informatie te verzamelen over met name de vraag wat er nu precies is gebeurd rond de voorgenomen arrestatie. Waarom zo lang gewacht? Waarom geen statische bewaking?
Aan het slot van het debat stelt Kosto een brisante vraag. Kranten van die dag hebben gemeld dat ambtenaren van het ministerie van Justitie hebben verzekerd dat van Agt wel degelijk op de hoogte is gesteld van de voorgenomen arrestatie. "Waar ligt nu toch de waarheid?" aldus Kosto. Van Agt herhaalt: " ... Dat ik er niet van op de hoogte was dat de arrestatie was gepland voor maandag." (Later, tussen de twee debatten in, zal blijken hoe de vork werkelijk aan de steel stak)
Na veel geduw en getrek zegt van Agt uiteindelijk drie onderzoeken toe. Een onderzoek naar het opsporings- en vervolgingsbeleid inzake Menten van 1945 tot en met de zomer van 1976; een onderzoek over het strafrechtelijk onderzoek in de zomer van 1976 en een onderzoek naar de gebeurtenissen rond de arrestatie van Menten.
De Kamer trekt voorlopige conclusies, die niet mals zijn voor Van Agt. Onbegrijpelijk dat de minister de zaak- Menten heeft onderschat, aldus Kosto. De minister heeft pas heel laat belangstelling voor de politieke gevolgen van de zaak gekregen. Hij neemt de Kamer niet serieus. Hij heeft niet voldoende politiek gevoel, vindt Kappeyne van de Coppello. De minister zou zelf zijn biezen moeten pakken, meent Wolff. De minister heeft zich slechts globaal op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen in deze delicate zaak. Dat getuigt van onvoldoende politiek gevoel, stelt Terlouw (D66) vast.
Een dag na de voor hem zo slecht verlopen treffen met de Tweede Kamer kenschetst Van Agt tijdens een spreekbeurt in Leeuwarden het debat als 'actie beschadiging lijsttrekker CDA, hoofdstuk I'. Hij wilde niet zeggen wie de geadresseerde was van deze beschuldiging. "Wie de schoen past, trekke hem aan". Maar duidelijk was voor iedereen dat Van Agt hiermee het debat over de zaak Menten volledig in de partijpolitieke sfeer trok. Hij deed er nog een schepje bovenop door half december in een interview met Het Parool te verklaren dat hij een aversie had tegen het politieke metier. Een opmerking die hem door Aantjes dan nog voorzitter van de ARP-fractie zeer kwalijk wordt genomen.
Op 23 november 1976 verscheen het rapport van de procureur-generaal te Amsterdam, mr. Hartsuiker, op 15 december gevolgd door het rapport-Wiarda, oud-president van de Hoge Raad, beide handelend over wat er gedaan en gebeurd was in de week voorafgaand aan de verdwijning van Menten. Uit het rapport-Wiarda bleek dat Van Agt wel degelijk door zijn ambtelijke staf op de hoogte was gesteld van het voornemen tot arrestatie op maandag. Dat was op 9 november gebeurd in een nota waarop, om de attentiewaarde te vergroten. stond: Heden; en als onderwerp P.N. Menten. De nota bleef ongelezen op het bureau van de minister liggen.
Uit de rapporten blijkt verder dat aan het Openbaar Ministerie minder harde verwijten zijn te maken dan Van Agt in het eerste debat had gedaan. Zelfs de lichtste disciplinaire maatregel een schriftelijke berisping zoals door Wiarda gesuggereerd, blijft uit. Voor Van Agt zelf zijn de rapporten, voor zover het de voorbereidingen op de mislukte arrestatie betreft, ook minder belastend dan op grond van het eerste debat kon worden verwacht.
Menten werd op 6 december in Zürich gearresteerd. Minister van Agt reisde zelf naar Zwitserland om bij zijn ambtgenoot uitwijzing van Menten te bepleiten. Tijdens het tweede Menten-debat, 23 februari 1977. zat de verdachte in voorarrest in het penitentiair ziekenhuis in Den Haag.
In de Tweede Kamer bestond eigenlijk geen grote behoefte aan een tweede plenaire debat over de zaak Menten. In een commissievergadering op 16 december waren de rapporten al uitvoerig besproken nadat het departement ter voorbereiding op dat debat al 125 schriftelijke vragen had moeten beantwoorden. Maar de PvdA wilde een eindoordeel over het handelen van Van Agt uitspreken. Volgens Kosto, 27 jaar later, wilden vooral hijzelf en fractievoorzitter Van Thijn dat. Bij een deel van de fractie was er nogal wat weerstand tegen. Kosto wist hen te overtuigen dat de openheid van de politiek vereiste dat in alle openbaarheid een eindconclusie moest worden getrokken.
Het debat zou in de parlementaire geschiedenis niet zijn blijven hangen als de PvdA niet voor deze afronding had gepleit. Want het was bij tijd en wijle een saai debat; weinig nieuwe feiten. Van Agt verdedigde deze keer wel met verve en kennis van zaken het gevoerde beleid.
Geen van de fracties kwam tot het oordeel dat het vertrouwen in de minister moest worden opgezegd, al oordeelden Geurtsen i (VVD) en Wolff (CPN) dat het de minister gesierd zou hebben indien hij de eer an zichzelf zou hebben gehouden.
Zo leek het debat met een sisser at te lopen als niet Kosto in niet mis te verstane woorden het eindoordeel van zijn fractie had geformuleerd. Hij sprak het harde oordeel op kalme, scherpe toon uit. Van Agt keek niet op of om; geen merkbare emotie. Hij schreef.
Kosto concludeerde:
"Er is twijfel gerezen aan de bekwaamheid van de Minister om dit departement te leiden. Maar wij zouden het politiek onverantwoordelijk vinden om op die grond het werk, dat nog staande deze kabinetsperiode moet worden gedaan, in gevaar te brengen. Ziedaar onze afweging. In het openbaar! Wij bedrijven het politieke métier. De heer Van Agt zal verder moeten leven met zijn aversie. En wij met hem."
In zijn reactie op Kosto herhaalde hij diens woorden met grote precisie.
"Wat mij bijzonder heeft gegriefd, is het eindoordeel van de Partij van de Arbeid. Zij heeft eigenlijk het volgende gezegd: wij moeten nu een eindoordeel geven over deze minister en dat eindoordeel blijft negatief. Voor de hand ligt nu de vraag of wij dit oordeel de gedaante van een motie zullen geven. Wij zullen dat niet doen, er is immers tussen ons en de minister geen groot politiek verschil van mening aan de orde. Wel wordt aan de hand van een reeks van incidenten het beeld opgeroepen van een taakopvatting die wij niet juist achten. Er is twijfel gerezen aan de bekwaamheid van de minister om dit departement te leiden, maar wij zouden het politiek onverantwoord vinden om op die grond het werk dat nog staande deze kabinetsperiode moet worden gedaan, in gevaar te brengen."
In eigen woorden vatte Van Agt deze laatste zin nog eens in klare taal samen: "Wij zouden hem eigenlijk naar huis willen sturen, maar, dat is nu zo beroerd, want dan gaat het kabinet er aan."
En toen kwam het sluitstuk, groots en meeslepend. Van Agt daagde de PvdA uit een motie van afkeuring tegen hem in te dienen en rondde die uitdaging af met de volgende woorden:
"Als het om reden en van halfhartigheid niet mogelijk is een dergelijke motie te produceren (...) als dat behoort tot de regels van ware politiek, dan is mijn aversie tegen politiek vandaag verhevigd."
Mr. Kosto, na een staatssecretariaat en een kort ministerschap op Justitie, lid van de Raad van State tot 1 januari 2008, zei er 27 jaar terugkijkend dit over: Ik vind het nog steeds een goede, politieke en nuchtere afweging die we toen in alle openbaarheid gemaakt hebben. Het was een raak schot. Dat bleek ook wel uit de reactie van Van Agt. Het was knap zoals hij het speelde, virtuoos zelfs." Van Agt en Kosto hadden het er, zo vertelde Kosto toen, nooit meer samen over gehad. Wel waren ze een tijd niet on speaking terms.
Van Thijn verklaarde later over het debat: het was mijn idee, ik ben er verantwoordelijk voor, maar ik zeg nu: halfhartig!
Op 22 maart 1977, twee maanden na deze botsing tussen de voorman van het CDA en de PvdA viel het kabinet, mede door toedoen van Van Agt, over de grondpolitiek. Bij de verkiezingen van 25 mei 1977 won het CDA, voor de eerste maal één lijst van KVP, ARP en CDA, één zetel. De PvdA won tien zetels. Uit de zeer lange formatie kwam het kabinet-Van Agt coalitie van CDA en VVD te voorschijn. De PvdA verdween in de oppositie.
auteur: Max de Bok i