Parlementaire enquête woningcorporaties (2012-2014) - Main contents
Op 16 april 2013 besloot de Tweede Kamer i een parlementaire enquête i in te stellen naar de opzet en het functioneren van woningcorporaties. Aanleiding hiervoor waren de vele misstanden bij woningcorporaties, zoals de financiële problemen bij Vestia. Omdat de negatieve gevolgen hiervan vooral bij huurders terechtkomen, moet het onderzoek bijdragen aan een beter woningcorporatiestelsel.
De enquêtecommissie stond onder leiding van Roland van Vliet i (ex-PVV). Op 30 oktober 2014 presenteerde de enquêtecommissie haar rapport 'Ver van huis'. Zij concludeerde dat ernstige tekortkomingen in het sociale huurstelsel incidenten in de corporatiesector in de hand hebben gewerkt.
In december 2014 vonden debatten met de commissie en met minister Blok i voor Wonen en Rijksdienst plaats, waarin de analyse en hoofdconclusies van het enquêterapport werden onderschreven.
Contents
Sinds begin jaren negentig zijn woningcorporaties steeds meer verzelfstandigd. Voor die tijd werden corporaties gesubsidieerd en werden alle activiteiten vooraf getoetst. Na de verzelfstandiging gebeurde de toetsing pas achteraf. Dit zou een doelmatig en effectief stelsel moeten opleveren. Inmiddels zijn er circa 400 woningcorporaties.
In januari 2012 kwam naar buiten dat er ernstige financiële problemen waren bij één van deze woningcorporaties, Vestia. De corporatie was door grote risico's in het financiële beheer in de problemen gekomen en kampte met een miljardentekort. Ook andere woningcorporaties, zoals De Kleine Meierij (DKM), Rochdale en SGBB, haalden het nieuws door financieel wanbeleid.
Hierop nam in 2012 het CDA i het initiatief om een onderzoek aan te vragen naar het stelsel van woningcorporaties. Volgens de partij is het gebrekkige toezicht een belangrijke oorzaak van de problemen.
De Tweede Kamer nam op 20 maart 2012 unaniem de motie van Bas Jan van Bochove i aan over het instellen van een parlementaire enquête. De aanleiding voor dit besluit waren de problemen bij Vestia. Het onderzoek richt zich op het stelsel van woningcorporaties, het beheer ervan en het toezicht erop. Vooral dit toezicht staat onder druk. Volgens de motie is 'laakbaar gedrag door het interne en externe toezicht onvoldoende en te laat is onderkend'.
In de motie werd geconstateerd dat de belangen van zowel huurders bij deze sociale verhuurders als het algemene belang van een integere en stabiele volkshuisvesting in het geding zijn. Er werd in de motie gewezen op de noodzaak om betrokken partijen onder ede te verhoren en dat daarom een enquête moet worden ingesteld (artikel 140 Reglement van Orde).
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken besloot in oktober 2012 om de opdracht aan een speciaal daartoe ingestelde tijdelijke commissie Woningcorporaties (TCW) te geven. Die commissie werd op 5 december 2012 ingesteld.
Het onderzoek richtte zich op de periode van de verdere privatisering van woningcorporaties begin jaren negentig tot het moment dat de Kamer besloot tot het instellen van de motie (maart 2012). Ontwikkelingen daarna zouden ook in ogenschouw worden genomen, maar waren geen onderdeel van het onderzoek.
Onderzoeksvragen
Het doel van het onderzoek is inzicht verschaffen in de opzet en de werking van het stelsel van woningcorporaties. Om deze vraag te beantwoorden heeft de commissie een aantal onderzoeksvragen geformuleerd:
-
-Hoe is het stelsel van woningcorporaties samengesteld? Uit welke actoren bestaat het stelsel en hoe heeft het stelsel zich sinds begin jaren ’90 ontwikkeld?
-
-Wat zijn de taken, rollen, bevoegdheden, verantwoordelijkheden en prestaties van de woningcorporaties en hoe is daar invulling aan gegeven?
-
-Hoe heeft het bestuur en toezicht van woningcorporaties zich ontwikkeld en wat is de invloed hiervan op het functioneren van het stelsel?
-
-Hoe heeft de financiële situatie en het risicoprofiel van woningcorporaties zich ontwikkeld en wat is de invloed hiervan op het functioneren van het stelsel?
-
-Wat is de invloed van de politieke besluitvorming en beleidsvorming op lokaal, nationaal, en Europees niveau op het functioneren van het stelsel?
Naast deze overkoepelende onderzoeksvragen, waren er ook onderzoeksvragen naar specifieke woningcorporaties. Dit waren de zogenaamde casusonderzoeken naar woningcorporaties:
-
-Hoe zijn de problemen bij Vestia ontstaan en aangepakt en hoe hebben betrokken actoren daarbij gehandeld? Is dit een incident of een symptoom van meer structurele tekortkomingen in het stelsel?
-
-Wat is de taakopvatting en taakinvulling van de door de enquêtecommissie onderzochte corporaties? Hoe functioneert het toezicht en bestuur bij deze casussen? Zijn geconstateerde problemen incidenten of een symptoom van meer structurele tekortkomingen in het stelsel?
In de corporatiesector was er sprake van wanbestuur, bestuurscrises of ernstig financieel mismanagement, soms ook in combinatie. In alle casussen bleek er sprake te zijn van falende corporatiebestuurders. Dit heeft geleid tot doorgeslagen ambities, gigantische projecten, speculatieve vastgoed- en grondtransacties, creatief boekhouden, of zelfs frauduleus handelen.
Ook het toezicht op de corporaties faalde, de publieke financiële toezichthouder had onvoldoende zicht op de risicovolle financiële producten bij de corporaties. Hierdoor konden binnenlandse en buitenlandse banken het gebruik van complexe derivaten bij corporaties actief en soms agressief promoten. Maar ook het volkshuisvestelijktoezicht is de afgelopen jaren onder de maat geweest.
Verder constateerde de commissie dat ook het toezicht op de volkshuisvestelijke prestaties door de jaren heen niet op een actieve en volwaardige manier was ingevuld. Van monitoring van de prestaties van woningcorporaties was geen sprake. Als laatste stelde de commissie dat ook het overheidstoezicht afwachtend en reactief was.
Er was ook sprake van een falende politiek. De commissie constateerde dat de Tweede Kamer en de regering, nadat zij eind jaren negentig de woningcorporaties verzelfstandigd hadden, lange tijd geen betekenisvolle correcties hadden aangebracht in de ordening van de corporatiesector. Serieuze pogingen tot aanpassingen in het stelsel haalden de eindstreep niet. hierbij volgde de commissie de conclusie van het in 2005 ingestelde parlementaire onderzoek naar het corporatiestelsel: de Tweede Kamer en de regering waren onvoldoende in staat om te waarborgen dat woningcorporaties effectief en efficiënt presteren.
Verder zette de commissie grote vraagtekens bij de doeltreffendheid en doelmatigheid van de corporatiesector. Ook trok zij de controleerbaarheid en de legitimiteit van het stelsel van woningcorporaties in twijfel.
Ondanks de bevindingen over wat er allemaal misging de de corporatiesector, prees de commissie de sector om de inzet en de bevlogenheid. Volgens de commissie hadden de woningcorporaties in de afgelopen 20 jaar essentiële bijdragen geleverd aan de sociale huisvesting in Nederland. Zij hadden er mede aan bijgedragen dat er van omvangrijke gettovorming en verpauperende woonwijken in Nederland nagenoeg geen sprake was. Ook was volgens de commissie de kwaliteit van de Nederlandse sociale woningvoorraad hoog.
Volgens de commissie moest het corporatiestelsel steviger neer worden gezet. Zij wilden dit doen door middel van de 4 G's: Gedrag, Governance, Geld, Grenzen. Elk van deze G's had zijn eigen verbeteringen.
-
-Het gedrag moet worden verbeterd, de cultuur van het corporatiestelsel moet worden veranderd. Dit moet gebeuren door strenge gedragsregels voor de corporatiesector, en het harder aanpakken van fraude.
-
-Het governance moet versterkt worden, dit moet er toe leiden dat de tegenkrachten zich beter organiseren. De aanbevelingen hierbij zijn dat de minister van Wonen de commissarissen van een corporatie kan wegsturen. Verder dient er een Onafhankelijke Woonautoriteit te komen als toezichthouder op de corporaties. Ook moeten er verplichte prestatieafspraken komen tussen gemeenten en corporaties, en dienen huurders meer zeggenschap krijgen.
-
-Door grenzen te stellen moeten de corporaties terug naar hun kerntaak. Hieronder valt het bouwen en verhuren van sociale huurwoningen. Commerciële nevenactiviteiten zouden uit den boze dienen te zijn en leefbaarheidsuitgaven moeten worden ingeperkt.
-
-Als laatste staat geld centraal. Risico's moeten beter worden gespreid. Dit moet gebeuren door het borgingsstelsel te reorganiseren, en het instellen van een eigen risico voor banken.
Leden |
---|
Roland van Vliet (fractie-Van Vliet), voorzitter |
Ed Groot (PvdA), ondervoorzitter |
Anne Mulder (VVD) |
Farshad Bashir (SP) |
Peter Oskam (CDA) |
Wassila Hachchi (D66) |
Griffier |
Marc Esmeijer |