Cijfers kabinet-Rutte II (2012-2017)
Het kabinet-Rutte II1 trad aan in een periode waarin Nederland, in het verlengde van de Grote Recessie als gevolg van de kredietcrisis, wederom te maken had met negatieve economische groei. De eurocrisis, met name de telkens terugkerende problemen rond de Griekse staatsschuld, zorgden vooral in de eerste jaren van het kabinet voor grote onzekerheid. In de loop van de kabinetsperiode kwam de economie enigszins uit het slop.
Ondanks de moeilijke omstandigheden wist minister Dijsselbloem2 het begrotingstekort, dat in 2012 nog bijna 4% BBP bedroeg, volledig weg te werken. Volgens critici bracht het bezuinigingsbeleid van het kabinet onnodige schade aan de economie toe. De voorstanders waren van mening dat dit niet anders kon en dat de economie er aan het eind van de kabinetsperiode, mede dankzij het beleid, weer een stuk beter voor stond.
Na de economische krimp van 1,1% in 2012 en 0,2% in 2013 kwam de economie maar moeizaam weer op gang. Ook de grote bezuinigingsoperaties van het kabinet-Rutte II, inclusief de doorwerking van de bezuinigingen en lastenverzwaringen die reeds daarvoor in gang waren gezet, remden de economische groei. Gecorrigeerd voor inflatie bereikte de omvang van de economie pas in 2015 weer het niveau van 2008, aan het begin van de crisis. Ondanks een (omstreden) ruim monetair beleid van de ECB was de inflatie gedurende een groot deel van de kabinetsperiode nauwelijks groter dan nul.
Uit de in september 2017 beschikbare cijfers en CPB-prognoses tot en met 2018 blijkt dat de economische groei in de jaren 2012-2017 gemiddeld op een magere 1,3% uitkwam. Aan het eind van de kabinetsperiode was de groei echter versneld tot boven de 3%, maar waren er internationale onzekerheden en potentiële groeiremmende factoren zoals de Brexit, onzekerheid over het beleid van de Amerikaanse president Trump en een dreigende herleving van de Griekse schuldencrisis.
De werkloosheid steeg van 5,8% in 2012 naar 7,4% in 2014. Deze orde van grootte was in Nederland vanaf de tweede helft van de jaren ’90 niet meer voorgekomen. Aan het eind van de kabinetsperiode daalde de werkloosheid echter weer snel. In 2017 zou de werkloosheid naar verwachting 0,9%-punt onder het niveau van 2012 uit komen, al zou het aantal mensen dat afhankelijk is van een bijstands- (of vergelijkbare) uitkering groot blijven. Met de Wet Werk en Zekerheid van minister Asscher3 (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) werd de maximale WW-duur verlaagd en werden wijzigingen aangebracht in het ontslagrecht en de regels voor flexibele arbeid. De kritiek was dat deze wet de verschillen tussen werknemers met een vast en werknemers met een flexibel contract, niet kon wegnemen.
Na de val van het kabinet-Rutte I4, in het voorjaar van 2012, sloten de Tweede Kamerfracties van VVD, CDA, D66, GroenLinks en de ChristenUnie een akkoord dat ervoor moet zorgen dat het EMU-tekort5 in 2013 binnen de Europese norm van 3% BBP blijft. Dit Begrotingsakkoord 2013, beter bekend als het Lenteakkoord, bevatte o.a. de afspraak om de reeds geplande verhoging van de AOW-leeftijd versneld vanaf 2013 in te voeren. In totaal telde het Lenteakkoord per saldo voor ca. € 12 miljard aan bezuinigingen en lastenverzwaringen.
De PvdA was buiten het Lenteakkoord gebleven, maar ging na de verkiezingen met de VVD regeren in het kabinet-Rutte II. In het regeerakkoord namen VVD en PvdA voor nog eens ca. € 16 miljard (in 2017) aan maatregelen om het begrotingstekort te verkleinen. Ondanks de lastenverzwaringen en de bezuinigingen die in de jaren daarvoor waren opgestart, bleek in 2013 wederom dat het begrotingstekort zich niet goed ontwikkelde. Met D66, ChristenUnie en SGP (deze partijen zijn nodig om de coalitie aan een meerderheid te helpen in de Eerste Kamer6) moest een akkoord worden gesloten voor een pakket van € 6 miljard aan nieuwe besparingsmaatregelen voor de begroting over 2014. In de jaren daarna herstelden de overheidsfinanciën zozeer dat het kabinet in de Miljoenennota7 2016 (september 2015) een lastenverlichting van € 5 miljard kon aankondigen. Een jaar later overtrad het kabinet zelfs zijn eigen (en van alle voorgaande kabinetten sinds 1994) belangrijkste begrotingsregel door het uitgavenkader voor de begroting 2017 te verruimen om extra uitgaven te kunnen doen.
Al met al heeft minister Dijsselbloem (Financiën) kans gezien het EMU-tekort terug te brengen van 3,9% BBP in 2012 tot een verwacht overschot van 0,6% in 2017. Uit CPB-berekeningen voor de volgende kabinetsperiode bleek ook dat de overheidsfinanciën houdbaar waren gemaakt voor de lange termijn, tenzij de zorguitgaven weer hard zouden gaan stijgen. In dit opzicht kan het kabinetsbeleid als succesvol worden beschouwd. Volgens berekeningen van het CPB heeft het Lenteakkoord de economie per jaar 0,3%-punt economische groei gekost en het EMU-saldo met 0,5%-punt verbeterd. Het regeerakkoord kostte 0,2%-punt economische groei en heeft het EMU-saldo 1,2%-punt verbeterd, terwijl het € 6 miljardpakket 0,3%-punt economische groei kostte en een 0,4%-punt beter EMU-saldo opleverde. Het € 5 miljard lastenverlichtingspakket daarentegen leverde 0,3%-punt extra groei op en verslechterde het EMU-saldo met 0,6%-punt.
Behalve een afspraak over versnelde verhoging van de AOW-leeftijd bevatte het Lenteakkoord ook een afspraak over het beperken van de hypotheekrenteaftrek. Op basis van dit plan, waarover in 2013 in het zgn. Woonakkoord nog enkele aanvullende afspraken tussen minister Blok8 en D66, ChristenUnie en SGP werden gemaakt, hervormde het kabinet-Rutte II de woningmarkt door onder andere te regelen dat een hypothecaire lening ten minste annuïtair moet worden afgelost om voor hypotheekrenteaftrek in aanmerking te komen.
In 2015 hevelde het kabinet voor ca. € 10 miljard aan rijksbeleid over naar gemeenten in het kader van drie decentralisaties: in het kader van de Participatiewet (arbeidsmarkt en beschut werk), de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en de Jeugdwet. De decentralisaties waren tegelijkertijd een bezuinigingsoperatie. De invoering van de Wmo 2015 was onderdeel van een grootschalige hervorming van de langdurige zorg (HLZ), waarin de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) werd opgesplitst in de Wmo 2015 (uitgevoerd door gemeenten), wijkverpleging (uitgevoerd door zorgverzekeraars in het kader van de Zorgverzekeringswet) en de nieuwe Wet langdurige zorg (Wlz), waar o.a. de verpleeghuiszorg onder valt. Een deel van de voormalige AWBZ-zorg kwam door de HLZ te vervallen. Wel zwakte staatssecretaris Van Rijn9 de omvang van de bezuinigingen gedurende de kabinetsperiode iets af.
Minister Schippers10 (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) wist de in de jaren voor de crisis onstuimig groeiende uitgavengroei in de medisch-specialistische zorg onder controle te krijgen door een hoofdlijnenakkoord met de zorgsector te sluiten. Dit leverde een belangrijke bijdrage aan het weer beheersbaar maken van de overheidsuitgaven, maar mogelijk hebben de recessie en lage economische groei gedurende een groot deel van de kabinetsperiode ook bijgedragen aan de bescheiden groei van de zorguitgaven.
Aan het eind van de kabinetsperiode nam staatssecretaris Van Rijn maatregelen om de kwaliteit van de verpleeghuiszorg te verbeteren. De kosten hiervan zouden oplopen tot meer dan € 2 miljard per jaar in de volgende kabinetsperiode. Op verzoek van informateur Zalm loodste demissionair minister Schippers, anticiperend op een regeerakkoortafspraak hierover tussen VVD, CDA, D66, en de ChristenUnie, een wet door de Kamer die het eigen risico in de Zorgverzekeringswet bevroor op € 385,- per jaar. Dit ondanks dat minister Schippers aangaf zelf er voorstander van te zijn het eigen risico mee te laten stijgen met de zorguitgaven.
Mutatie (%), tenzij anders vermeld |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
Gem. |
Verschil 2017-2012 |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
BBP (niveau, mrd €) |
645,2 |
652,7 |
663,0 |
683,5 |
702,6 |
733,4 |
680,1 |
88,2 |
BBP |
-1,1 |
-0,2 |
1,4 |
2,3 |
2,2 |
3,3 |
1,3 |
4,4 |
Arbeidsproductiviteit bedrijven (per uur) (%) |
-0,1 |
1,0 |
0,9 |
1,5 |
0,4 |
1,5 |
0,9 |
1,6 |
Relevante wereldhandel |
1,3 |
2,7 |
4,4 |
3,8 |
3,6 |
4,3 |
3,4 |
3,0 |
Wereldhandelsvolume |
3,1 |
3,4 |
3,4 |
2,4 |
2,1 |
4,0 |
3,1 |
0,9 |
Wereldeconomie |
3,5 |
3,4 |
3,4 |
3,4 |
3,2 |
3,4 |
3,4 |
-0,1 |
Overheidsfinanciën
% BBP |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
Gem. |
Verschil 2017-2012 |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
EMU-saldo |
-3,9 |
-2,4 |
-2,3 |
-2,1 |
0,4 |
0,6 |
-1,6 |
4,5 |
EMU-schuld |
66,3 |
67,8 |
68,0 |
64,6 |
61,8 |
57,2 |
64,3 |
-9,1 |
Bruto collectieve uitgaven |
47,1 |
46,9 |
46,4 |
45,2 |
43,8 |
43,0 |
45,4 |
-4,1 |
Collectieve lasten |
36,0 |
36,5 |
37,5 |
37,3 |
38,7 |
38,8 |
37,5 |
2,8 |
Lonen en prijzen
%, tenzij anders vermeld |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
Gem. |
Verschil 2017-2012 |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Inflatie (hicp) (%) |
2,8 |
2,6 |
0,3 |
0,2 |
0,1 |
1,3 |
1,2 |
-1,5 |
Inflatie (CPI) (%) |
2,5 |
2,5 |
1,0 |
0,6 |
0,3 |
1,4 |
1,4 |
-1,1 |
Arbeidsinkomensquote |
73,5 |
73,8 |
74,1 |
72,2 |
72,9 |
72,5 |
73,2 |
-1,0 |
Olieprijs (USD/vat) |
110,4 |
107,1 |
97,9 |
51,9 |
43,3 |
49,3 |
76,7 |
-61,1 |
Contractloonmutatie marktsector |
1,6 |
1,2 |
1,0 |
1,2 |
1,5 |
1,6 |
1,4 |
0,0 |
Arbeidsmarkt en sociale zekerheid (1)
Dzd, tenzij anders vermeld |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
Gem. |
Verschil 2017-2012 |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Werkloosheid (%) |
5,8 |
7,3 |
7,4 |
6,9 |
6,0 |
4,9 |
6,4 |
-0,9 |
Werkloosheid (personen) |
516 |
647 |
660 |
614 |
538 |
440 |
569,2 |
-76,0 |
Groei werkgelegenheid (uren) (%) |
-0,9 |
-0,9 |
0,7 |
0,6 |
2,0 |
2,0 |
0,6 |
2,9 |
Werkloosheidsuitkeringen (uitkeringsjaren) |
262 |
335 |
364 |
339 |
333 |
285 |
319,5 |
23,4 |
Bijstand (WWB/IOAW/IOAZ) (personen) |
331 |
362 |
388 |
403 |
419 |
420 |
387,2 |
89,1 |
Werkloosheids- + bijstandsuitkeringen |
593 |
697 |
752 |
742 |
752 |
705 |
706,7 |
112,5 |
Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen (uitkeringsjaren) |
666 |
667 |
672 |
672 |
671 |
675 |
670,5 |
9,3 |
Uitkeringen ziekte (uitkeringsjaren) |
315 |
302 |
293 |
295 |
295 |
305 |
301,0 |
-10,3 |
Arbeidsmarkt en sociale zekerheid (2)
% |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
Gem. |
Verschil 2017-2012 |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
i/a-ratio |
66,0 |
69,2 |
70,8 |
70,9 |
70,5 |
68,9 |
69,4 |
2,8 |
Bruto participatiegraad 20-64 jaar |
76,5 |
76,8 |
76,5 |
77,2 |
77,4 |
77,4 |
77,0 |
0,9 |
Bruto participatiegraad 15-74 |
70,5 |
70,5 |
70,1 |
70,2 |
70,0 |
70,1 |
70,2 |
-0,4 |
Netto participatiegraad 15-74 |
66,4 |
65,4 |
64,9 |
65,4 |
65,8 |
66,7 |
65,8 |
0,3 |
Meer over
- 1.Dit kabinet werd door VVD en PvdA gevormd na de Tweede Kamerverkiezingen van 12 september 2012. VVD-leider Mark Rutte werd voor de tweede keer premier. Onder leiding van informateurs Wouter Bos en Henk Kamp wisten de coalitiepartijen hun grote onderlinge verschillen te overbruggen. De formatie van het kabinet-Rutte II was één van de snelste kabinetsformaties ooit.
- 2.Vooraanstaande PvdA-politicus, die in 2000 Tweede Kamerlid werd en in 2012 verrassend minister van Financiën. Wageningse ingenieur en voor hij Kamerlid werd plaatsvervangend hoofd van het stafbureau algemene leiding van het ministerie van LNV. In de Kamer spoedig een gewaardeeerd woordvoerder integratiebeleid en in 2007-2008 voorzitter van de onderzoekscommissie onderwijsvernieuwingen. Later woordvoerder asiel en vicefractievoorzitter. Pragmatisch en degelijk. Noemde zichzelf 'niet het meest opgewonden type'. Slaagde er in het oplopende overheidstekort onder het kabinet-Rutte II om te buigen naar een overschot. Kreeg ook in de EU gezag en zag zich in januari 2013 gekozen worden tot voorzitter van de eurogroep. Speelde daardoor een centrale rol bij het bedwingen van de financiële problemen van Griekenland en bij het voorkomen van een bankencrisis op Cyprus. Sinds 13 september 2022 is hij burgemeester van Eindhoven.
- 3.Lodewijk Asscher (1974) was van 23 maart 2017 tot 31 maart 2021 lid van de Tweede Kamer voor de PvdA. Tot 14 januari 2021 was hij tevens fractievoorzitter, totdat hij die functie neerlegde vanwege zijn vertrek als beoogd lijsttrekker. Van 5 november 2012 tot 26 oktober 2017 was de heer Asscher vicepremier en minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in het kabinet-Rutte II. Hij was in 2006-2012 wethouder van Amsterdam (sinds 2010 was hij belast met financiën, onderwijs en jeugdbeleid). Eerder deed hij onderzoek naar communicatiegrondrechten. In 2010 was hij enige maanden waarnemend burgemeester van Amsterdam. Sinds maart 2022 is hij consultant bij organisatiebureau Van der Bunt.
- 4.Dit minderheidskabinet van VVD en CDA werd gevormd na de Tweede Kamerverkiezingen 2010 en trad op 14 oktober 2010 aan als opvolger van het kabinet-Balkenende IV. Voor een meerderheid in de Tweede Kamer sloten de regeringspartijen een gedoogakkoord met de PVV. VVD-leider Mark Rutte werd de eerste premier van VVD-huize.
- 5.De EMU-schuld is het totaal van de uitstaande leningen van de gehele collectieve sector. Hieronder vallen zowel het Rijk als de sociale fondsen en de lokale overheden. Meestal wordt de EMU-schuld weergegeven in procenten van het bruto binnenlands product (BBP), een maatstaf voor het nationaal inkomen.
- 6.De Eerste Kamer is deel van de volksvertegenwoordiging en heeft met name een rol op wetgevend gebied. Over een wetsvoorstel moet, als de Tweede Kamer het heeft aangenomen, ook door de Eerste Kamer worden gestemd. De Eerste Kamer kan een wetsvoorstel nog tegenhouden.
- 7.De Miljoenennota geeft een overzicht van het budgettaire beleid van het kabinet voor het komende begrotingsjaar, inclusief meerjarenramingen. In de vorm van Vermoedelijke Uitkomsten bevat de Miljoenennota tevens geactualiseerde ramingen over de lopende begroting. De Miljoenennota wordt jaarlijks op de derde dinsdag in september (Prinsjesdag) door de minister van Financiën aangeboden aan het parlement.
- 8.Stef Blok (1964) was van 25 mei 2021 tot 10 januari 2022 minister van Economische Zaken en Klimaat. Hij verving minister Van 't Wout. Zijn taken als minister van Buitenlandse Zaken, wat hij sinds 7 maart 2018 was, werden overgenomen door minister Kaag. In het kabinet-Rutte II was de heer Blok van 5 november 2012 tot 27 januari 2017 minister voor Wonen en Rijksdienst en van 27 januari tot 26 oktober 2017 minister van Veiligheid en Justitie. Van 25 augustus 1998 tot 5 november 2012 was de heer Blok Tweede Kamerlid. Hij was in de periode 2010-2012 fractievoorzitter van de VVD in de Tweede Kamer. Daarvoor was hij kredietanalist-secretaris Concern Krediet College en accountmanager Corporate Banking bij ABN/Amro. In de Tweede Kamer was hij woordvoerder sociale zekerheid, AOW, pensioenen en financiën. De heer Blok is sinds 2022 lid van de Europese Rekenkamer.
- 9.Martin van Rijn (1956) was van 23 maart tot 9 juli 2020 tijdelijk minister voor Medische Zorg in het kabinet-Rutte III. Hij doorliep een ambtelijke loopbaan, eerst bij het ministerie van VROM en daarna bij Binnenlandse Zaken en VWS, waar hij directeur-generaal Gezondheidszorg was. Had toen een groot aandeel in totstandkoming van de Zorgverzekeringswet. Als staatssecretaris in het kabinet-Rutte II voerde hij - samen met minister Schippers - grote hervormingen door in de zorg, die gepaard gingen met bezuinigingen en decentralisatie. Bracht in dat kader nieuwe wetgeving tot stand, zoals de Wet langdurige zorg en een nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning. Kwam in politiek zwaar weer vanwege de chaos bij de toekenning van persoonsgebonden budgetten. In de periode 2020-2025 was hij voorzitter van AEDES, de koepel van woningcorporaties.
- 10.Edith Schippers (1964) was van 13 juni 2023 tot 14 januari 2025 voorzitter van de VVD-fractie in de Eerste Kamer. Zij was minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in het kabinet-Rutte I en kabinet-Rutte II en daarvoor van 2003 tot 2010 Tweede Kamerlid voor de VVD. Als Kamerlid hield zij zich bezig met zorg. In 2006 werd zij vicefractievoorzitter. Mevrouw Schippers was voor zij in de politiek ging onder meer werkzaam bij VNO-NCW. Na haar ministerschap werd zij voorzitter van de raden van bestuur van DSM Nederland en DSM Europa. Dat bleef zij tot mei 2023. Nu is zij lid van de Raad van Bestuur van de Mosadex Groep.
- 11.Deze pagina bevat een verantwoording voor de gebruikte cijfers en methodiek bij de economische beschrijvingen van de kabinetten vanaf het kabinet-Biesheuvel I en II.
- 12.De economie en de arbeidsmarkt verzwakken na de twee oliecrises in de jaren '70, met oplopende begrotingstekorten en uitkeringsafhankelijkheid als gevolg. In 1981/1982 is sprake van een crisis. Ondanks economisch herstel blijft daarna sprake van grote problemen op de arbeidsmarkt. Daaraan komt pas in de loop van de jaren '90 een eind. In 2002/2003 gaat het weer slecht met de economie, maar deze herstelt zich dit keer sneller.