Kabinet-Colijn II (1933-1935)
Dit centrumrechtse kabinet moest het hoofd bieden aan de in 1929 uitgebroken economische crisis, die ook Nederland hard trof. Het kabinet koos voor een politiek van 'aanpassing'. De overheidsuitgaven werden verlaagd en de waarde van de (dure) gulden werd gehandhaafd. Wel zette het kabinet, ondanks de beperkte financiële middelen, werkgelegenheidsprojecten op. In 1935 was dertig procent van de beroepsbevolking werkloos.
Het tweede kabinet-Colijn bestond uit ministers van de RKSP1, de ARP2, CHU3, de VDB4 en de Vrijheidsbond5, alsmede één partijloze minister. Het trad op 26 mei 1933 aan en werd op 25 juli 1935 demissionair. Het werd als extraparlementair6 kabinet (crisis-kabinet) geformeerd, maar acht van de tien ministers kwamen uit de Tweede Kamer en in een eerdere fase van de formatie hadden de vijf partijen zich verenigd met het programma. Afgesproken werd zoveel tegenstellingen in de coalitie te voorkomen.
In 1935 ontstond een conflict met de RKSP-Tweede Kamerfractie. Op 31 juli eindigde de crisis en begon het derde kabinet-Colijn7 (feitelijk het tweede kabinet in enigszins gewijzigde samenstelling) zijn werkzaamheden.
Contents
Colijn kreeg na de verkiezingswinst van de ARP een ruime formatieopdracht. Hij stuurde aan op een vijfpartijenkabinet, waaraan naast de drie rechtse partijen ook liberalen en vrijzinnig-democraten meededen. Een poging om een parlementair kabinet te vormen mislukte echter vanwege onwil van de katholieken om een verbond aan te gaan met de liberalen. Zij wilden een kabinet van de drie rechtse partijen met alleen de VDB, zonder de Liberalen. Met name de CHU wees dat echter af.
Na deze mislukking werd Colijn meteen tot formateur benoemd van een extraparlementair kabinet. Net als in 1929 was er bij het uiteindelijke resultaat weinig verschil met de eerste poging. Tot het kabinet traden naast ARP-fractievoorzitter Colijn onder meer de politiek leider van de VDB, Marchant, en het vooraanstaande Kamerlid Oud toe. Acht van de tien ministers waren Tweede Kamerlid geweest, zodat het predikaat 'extraparlementair' nogal vreemd was.
Het ministerie van Economische Zaken en Arbeid werd gesplitst in afzonderlijke departementen voor Economische Zaken en voor Sociale Zaken. Het laatstgenoemde ministerie kreeg ook de zorg voor de Volksgezondheid. Het beleidsterrein volkshuisvesting ging over naar Binnenlandse Zaken.
datum |
wat |
wie |
tot en met |
dagen |
---|---|---|---|---|
26 april 1933 |
||||
2 mei 1933 |
benoeming formateur |
16 mei 1933 |
15 |
|
16 mei 1933 |
benoeming formateur |
H. Colijn |
26 mei 1933 |
11 |
26 mei 1933 |
beëdiging (nieuwe) ministers |
22 juli 1935 |
788 |
|
23 juli 1935 |
kabinet demissionair |
30 juli 1935 |
8 |
|
31 juli 1935 |
ontslagaanvrage ingetrokken |
minister: Jhr.Mr. A.C.D. de Graeff (Liberaal, maar partijloos)
Justitie
minister: Mr. J.R.H. van Schaik (RKSP)
Binnenlandse Zaken
minister: Mr. J.A. de Wilde (ARP)
Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen
minister: Mr. H.P. Marchant (VDB) (26 mei 1933 - 18 mei 1935)
minister a.i.: Dr. J.R. Slotemaker de Bruïne (CHU) (18 mei 1935 - 31 juli 1935)
Financiën
minister: Mr. P.J. Oud (VDB)
Defensie
minister: Mr.Dr. L.N. Deckers (RKSP)
Waterstaat
minister: Ir. J.A. Kalff (LSP) (26 mei 1933 - 13 januari 1935)
minister a.i.: Dr. H. Colijn (ARP) (14 januari 1935 - 15 maart 1935)
minister: Jhr.Ir. O.C.A. van Lidth de Jeude (LSP) (15 maart 1935 - 31 juli 1935)
Economische Zaken en Arbeid
minister: Mr. T.J. Verschuur (RKSP) (26 mei 1933 - 8 juni 1933)
Economische Zaken
minister: Mr. T.J. Verschuur (RKSP) (8 juni 1933 - 17 april 1934)
minister a.i.: Dr. H. Colijn (ARP) (17 april 1934 - 25 juni 1934)
minister: Mr. M.P.L. Steenberghe (RKSP) (25 juni 1934 - 6 juni 1935)
minister: Dr. H.C.J.H. Gelissen (RKSP) (6 juni 1935 - 31 juli 1935)
Sociale Zaken
minister: Dr. J.R. Slotemaker de Bruïne (CHU) (12 juni 1933 - 31 juli 1935)
Koloniën
minister: Dr. H. Colijn (ARP)
In 1934 was de ondernemer Steenberghe opvolger van minister Verschuur, die vanwege gezondheidsredenen aftrad. Steenberghe vertrok zelf na een jaar, omdat hij als enige voorstander was van devaluatie van de gulden (verlaten van de Gouden Standaard). Buiten de politieke leiding van de RKSP om werd hij vervangen door de Tilburgse hoogleraar en ondernemer prof. Gelissen.
In januari 1935 overleed minister Kalff van Waterstaat aan een tijdens een werkbezoek opgelopen longontsteking.
De meest opzienbarende wisseling vond op Onderwijs plaats. De vrijzinnig-democratische minister Marchant bleek begin 1935 te zijn overgegaan naar het katholicisme. Zijn positie werd daardoor onhoudbaar. Enerzijds stonden de opvattingen van de VDB in velerlei opzicht ver af van die van de katholieken, en anderzijds werden er vraagtekens gezet bij het bezuinigingsbeleid van Marchant. Hij leek bijzondere scholen te ontzien en in het licht van zijn geloofsovergang riep dat veel vragen op.
Tweede Kamer | Eerste Kamer | ministerraad | |
---|---|---|---|
RKSP | 28 | 16 | 4 |
ARP | 14 | 6 | 2 |
CHU | 10 | 7 | 1 |
Vrijheidsbond | 7 | 6 | 1 |
VDB | 6 | 4 | 2 |
partijloos | - | - | 1 |
totaal |
65 (65%) |
39 (78%) |
-
-Het kabinet trachtte de economische crisis te bestrijden door een politiek van aanpassing. Op de begroting voor 1934 was er een tekort van 190 miljoen gulden. Daarom moesten de overheidsuitgaven worden verlaagd. Dat gebeurde onder andere door verlaging van ambtenarensalarissen en van steunregelingen aan werklozen. Minister Oud van Financiën kwam namens het kabinet met een Bezuinigingswet.
-
-In juni en juli 1933 nam een delegatie onder leiding van minister-president Colijn in Londen deel aan de Wereld-economische conferentie, die de Britse premier MacDonald werd geleid. De conferentie leverde echter geen resultaten op, waardoor een gezamenlijke aanpak van de economische crisis uitbleef.
-
-Het kabinet handhaafde de Gouden Standaard. Dat is de vaste goudwaarde van de gulden. De regering meende dat vermindering van de waarde van de gulden onrechtvaardig was voor mensen die geld hadden gespaard. Gesproken werd over 'muntvervalsing'. Omringende landen hadden de gouden standaard in het begin van de jaren dertig al wel losgelaten. De exportpositie van Nederland werd daardoor benadeeld en kon alleen worden verbeterd door verlaging van kosten.
-
-Er werden verder allerlei maatregelen genomen om de Nederlandse bedrijven en landbouw te financieel steunen en om de binnenlandse afzet te beschermen. Invoer werd beperkt.
-
-In juli 1934 vond in Amsterdam het zogenoemde Jordaanoproer plaats. De bevolking keerde zich tegen de verlaging van de werklozensteun.
-
-Minister Marchant kwam met een spellingshervorming (niet 'zoo', maar 'zo'), die echter nog maar beperkt werd ingevoerd.
-
-In 1934 werd een Wegenfonds ingesteld
-
-Bij de Provinciale Statenverkiezingen van 1935 behaalde de NSB bijna acht procent van de stemmen. Als maatregel tegen opkomend extremisme werd eind 1933 een ambtenarenverbod ingesteld voor leden van de NSB. Een aantal hoofdzakelijk linkse intellectuelen richtte het genootschap 'Eenheid door Democratie' op.
-
-In toenemende mate werd Nederland geconfronteerd met (joodse) vluchtelingen uit Nazi-Duitsland. Minister Van Schaik voerde een zeer terughoudend asielbeleid om geen aanstoot aan Duitsland te geven.
De belangrijkste tot stand gebrachte wetten waren:
-
-een nieuwe Veiligheidswet (1934)
Naast de veiligheid in fabrieken en werkplaatsen werden nu ook regels gesteld ten aanzien van de veiligheid voor onder andere de landbouw en binnenvaart. Op grond van de wet kunnen AMvB's worden uitgevaardigd over de veiligheid in specifieke sectoren.
-
-de Wegenverkeerswet (1935)
Deze wet verving de de Motor- en Rijwielwet 1905. De wet bevat regels waaraan het verkeer zich moet houden op wegen en rijwielpaden. In de wet werden voor het eerst eisen opgenomen voor het verkrijgen van een rijbewijs, waarvan de geldigheid vijf jaar werd. Ook kwamen er bepalingen over het rijden onder invloed. De wet treedt overigens pas in 1951 in werking.
De gevoerde economische politiek leidde in 1935 eerst tot het aftreden van minister Steenberghe11, die vond dat Nederland in navolging van andere landen (met name België) moest overgaan tot devaluatie van de gulden. Kritiek van de fractie van de RKSP op het economische en monetaire beleid veroorzaakte kort daarna een kabinetscrisis.
- 1.De RKSP werd formeel op 3 juni 1926 opgericht als katholieke partij en was de voorloper van de KVP. Daarvoor waren de katholieken georganiseerd in de Algemeene Bond van RK-kiesverenigingen, die informeel ook al RKSP werd genoemd. Deze bond was in mei 1904 ontstaan. In de Tweede Kamer was in 1893 voor het eerst sprake van een RK-Kamerclub. Vanaf 1918 was er een RKSP-fractie. In Eerste Kamer kwamer er omstreeks 1922 een fractie.
- 2.De ARP werd op 3 april 1879 opgericht door Abraham Kuyper. Daarmee kwam er een partijverband voor politieke stroming, de antirevolutionairen, die reeds sinds het begin van de 19e eeuw bestond. Zij was de eerste nationale politieke partij. De ARP was een christendemocratische, protestantse partij. In 1980 ging de ARP met KVP en CHU op in het CDA.
- 3.De CHU was een christendemocratische politieke partij, die vooral aanhang had onder Nederlands-Hervormden. De CHU kende een los partijverband en daarom was er sprake van een unie. De CHU ontstond in 1908 door samengaan van de Christelijk-Historische Partij en de Friese Bond van christelijk-historischen. In 1980 fuseerde de CHU met ARP en KVP tot het CDA.
- 4.De Vrijzinnig-Democratische Bond VDB was een links-liberale partij, die in 1901 werd opgericht. In zekere zin is zij als voorloper van D66 te beschouwen. De partij werd gevormd door van de Liberale Unie afgescheiden leden en door voormalige Radicale Bonders. Richtte zich onder meer op internationale ontwapening, emancipatie van de vrouw en invoering van een staatspensioen.
- 5.De Liberale Staatspartij ontstond in 1921 toen Liberale Unie, de Bond van Vrije Liberalen en enkele kleinere liberale partijen samengingen. Sinds 1921 was de LSP in de Tweede Kamer vertegenwoordigd en vanaf 1922 in de Eerste Kamer. Tot februari 1938 voerde de partij als naam 'De Vrijheidsbond'. In 1946 ging de LSP op in de Partij van de Vrijheid. Daaruit ontstond in 1948 de VVD.
- 6.Er zijn verschillende manieren om een kabinet te typeren. Kan een kabinet rekenen op de steun van een meerderheid van de Tweede Kamer dan spreken we van een meerderheidskabinet. Is dat niet het geval dan wordt het kabinet aangeduid als een minderheidskabinet.
- 7.Dit kabinet was een voortzetting in iets gewijzigde samenstelling van het tweede kabinet-Colijn. De aanduiding Colijn III is feitelijk onjuist. Met name Colijn wilde na het conflict met de Katholieke Kamerfractie echter benadrukken dat er een nieuw kabinet was gevormd. Het ging evenwel om een reconstructie en er werd teruggekomen op de ontslagaanvrage.
- 8.Op 26 april 1933 waren er vervoegde Tweede Kamerverkiezingen. De RKSP bleef de grootste partij, maar voornaamste winnaar was de ARP, die met Hendrik Colijn als lijsttrekker twee zetels won. De verkiezingen waren nodig, omdat het kabinet-Ruijs de Beerenbrouck III een parlementaire nederlaag had geleden en de wens leefde dat er een breder samengesteld kabinet zou komen vanwege de in 1929 uitgebroken economische crisis.
- 9.Antirevolutionair staatsman, die zijn loopbaan als officier in de binnenlanden van Indië begon. Korte tijd Tweede Kamerlid en als jong minister van Oorlog succesvol. Daarna directeur van een olieconcern. Zeer vermogend. In 1920 opvolger van Kuyper als leider van de ARP. Voerde in 1923-1926 als minister van Financiën een streng bezuinigingsbeleid. Tijdens de crisis van de jaren dertig minister-president. Predikte een beleid van aanpassing, waarbij salarissen en uitkeringen werden verlaagd. Hoffelijk in de omgang. Had ook internationaal goede contacten en gezag. Charismatisch spreker en krachtige persoonlijkheid, die zich het liefst met hoofdlijnen bezighield, maar zichzelf ook wel overschatte. Tamelijk opportunistisch en hard. Riep bij tegenstanders nogal wat weerstanden op. Reageerde soms impulsief, zoals in mei 1940 toen hij langdurige Duitse heerschappij leek te aanvaarden. Stierf in Duitse ballingschap.
- 10.Dochter van koning Willem III, die al op haar tiende, aanvankelijk onder het regentschap van haar moeder, koningin werd. In september 1898 als koningin ingehuldigd en daarna vijftig jaar regerend vorstin. Haar regering kenmerkte zich lange tijd door een zekere afstandelijkheid tot de bevolking, maar in de Tweede Wereldoorlog werd zij uitermate populair. Nadat zij in de meidagen van 1940 noodgedwongen was uitgeweken naar Londen gaf zij haar rol als 'Moeder des Vaderlands' ten volle gestalte door het verzet via radio-toespraken te inspireren. Zag zichzelf als leidsvrouwe van een vernieuwd en verenigd volk. Nadat na de bevrijding bleek dat de oorlog niet de politieke vernieuwing had gebracht die zij had gewenst, deed zij afstand van de troon. Krachtige persoonlijkheid, godsdienstig en temperamentvol.
- 11.Katholieke werkgever, die op jonge leeftijd minister van Economische Zaken werd. Trad in 1935 uit het kabinet, omdat hij vond dat Nederland de gulden moest devalueren. In het vierde kabinet-Colijn koos hij de zijde van Romme tegenover Colijn en De Wilde. Weigerde als minister in het kabinet-De Geer II in mei 1940 aanvankelijk met zijn collega's uit Den Haag te vertrekken en deed dat pas nadat hij zelfstandig de bestuursoverdracht aan generaal Winkelman had geregeld. Verliet in 1941 na een conflict het Londonse kabinet. Na de oorlog gold hij als voorman van een naar hem genoemde conservatieve groep in de KVP. Stond bekend als een harde, zakelijke en loyale werker; meer ondernemer dan politicus.