Liberale Unie
De Liberale Unie werd in 1885 opgericht. In de unie werden de liberale kiesverenigingen verenigd. Zij gold als gematigd vooruitstrevend, zeker nadat de conservatieve vleugel zich rond 1894 had afgescheiden. Tussen 1891 en 1901 domineerde zij de Nederlands politiek. Vooral het Unie-liberale kabinet-Pierson wist belangrijke (sociale) wetgeving tot stand te brengen, zoals de Ongevallenwet en de Woningwet.
De Liberale Unie kende een vrij losse organisatie en had aanvankelijk een conservatieve en een progressieve vleugel. De conservatieve vleugel ging na 1894 grotendeels over naar de oud- of vrije-liberalen1. Een deel van de progressieve vleugel vormde in 1901 samen met de Radikale Bond de Vrijzinnig-Democratische Bond2. In december 1902 organiseerden Tweede Kamerleden uit de Liberale Unie zich in een vooruitstrevend-liberale Kamerclub. Vanaf 1905 was er fractie van de Liberale Unie3 in de Tweede Kamer.
In 1921 fuseerde de Liberale Unie met de Bond van Vrije Liberalen1, en enkele kleinere liberale partijen tot 'De Vrijheidsbond'4 (later geheten de Liberale Staatspartij).
Voormannen van de Liberale Unie waren Goeman Borgesius5, Tak van Poortvliet6, Rink7, Fock8, Lely9 en De Meester10.
Vrijheid van het individu was het belangrijkste begin van de Liberale Unie. Die vrijheid moest wel beperkt worden door regels en bovendien moesten de rechten van zwakkeren worden beschermd.
De rol van de overheid moest beperkt en aanvullend zijn. Zuinigheid diende bij de overheidsuitgaven voorop te staan. Belastingen moesten naar draagkracht geheven worden. Meer dan de vrije liberalen had de Liberale Unie oog voor goede socialeverzekeringswetten. Zij was voorstander van invoering van een staatspensioen en voor verzekeringen tegen ziekte en werkloosheid.
Belangrijk strijdpunt van de Liberale Unie was lange tijd de invoering van het algemeen mannenkiesrecht en het openen van de mogelijkheid voor vrouwen om verkiesbaar te zijn. Vanaf 1908 streefde de partij ook naar invoering van de evenredige vertegenwoordig11.
Verbetering van de positie van de vrouw, bijvoorbeeld in het huwelijks- en erfrecht, ondersteuning van het openbaar onderwijs en invoering van een volksleger waren andere belangrijke uitgangspunten.
Rond 1879 ontstond een scheuring bij de liberalen12, die tot dan overigens niet over een landelijke partijorganisatie beschikten. In de Tweede Kamer ontstond een afzonderlijke fractie13 van aanhangers van Kappeyne van de Coppello14. Ook de andere liberalen waren sterk verdeeld.
In 1885 lukte het echter de verdeelde liberalen te verenigen in de Liberale Unie. Die eenheid was echter schijn, omdat er sprake was van een progressieve en een conservatieve vleugel en er een grote middengroep was. De scheiding der geesten ontstond over de kiesrechtkwestie. In 1893 werd, los van de informele liberale of plenaire kamerclub, een Kiesrechtclub15 gevormd, waarin de voorstanders van kiesrechtuitbreiding zich verenigden.
In 1894 viel de partij uiteen toen tegenstanders van het voorstel van minister Tak de oud- of vrije liberalen vormden. Er waren enige tijd, naast individuele liberalen, drie facties. De vooruitstrevende kamerclub16 (van 1897 vrijzinnig-democratische kamerclub17 geheten), de oud-liberalen1 en, vanaf 1896, de zogenaamde Club-Pyttersen18. Zij behoorden eerst tot de vooruitstrevende liberalen, maar waren in 1896 bereid steun te geven aan het minder vergaande kiesrechtvoorstel van Van Houten.
Begin 1901 splitste een omvangrijke groep vooruitstrevende liberalen zich af en vormde met de Radikale Bond de Vrijzinnig-Democratische Bond. Enkele vooruitstrevende liberalen, zoals Goeman Borgesius en Rink bleven echter in de Unie.
In 1921 lukte het Treub19, voorman van de Economische Bond20, om de liberale partijen in een partijverband onder te brengen. Dat gebeurde ook uit nood, omdat de invoering van het algemeen kiesrecht tot een sterke achteruitgang van de liberalen had geleid.
De Liberale Unie was vertegenwoordigd in de kabinetten-Van Tienhoven21 (1891-1894), -Pierson22 (1897-1901), -De Meester23 (1905-1908) en -Cort van der Linden24 (1913-1918).
De belangrijkste figuur in de Liberale Unie was H. Goeman Borgesius. Deze als arts opgeleide journalist werd in 1877 Tweede Kamerlid en zou dat tot zijn dood in 1917 blijven. In 1897-1901 combineerde hij zijn Kamerlidmaatschap met het ministerschap van Binnenlandse Zaken25. In die functie bracht hij de Gezondheidswet en de Woningwet tot stand. In 1905 formeerde hij het kabinet-De Meester23, zonder er zelf zitting in te nemen. De jaren 1913-1917 was hij Tweede Kamervoorzitter26.
J.P.R. Tak van Poortvliet behoorde meer tot vooraanstaande negentiende eeuwse progressieve liberalen. In 1877 werd hij de eerste minister27 die belast was met economische zaken. Als minister van Binnenlandse Zaken streefde hij in 1894 tevergeefs naar verregaande kiesrechtuitbreiding. Daarna was zijn rol grotendeels uitgespeeld.
Rink, Lely en Fock waren zowel in de Tweede Kamer als in kabinetten vooraanstaande Unie-liberalen. P. Rink werd later fractievoorzitter, D. Fock werd in 1917 Tweede Kamervoorzitter en in 1920 Gouverneur-Generaal van Nederlands-Indië. C. Lely was minister in de liberale kabinetten-Van Tienhoven21, -Pierson22 en -Cort van der Linden24. Zijn grootste prestatie was ongetwijfeld de Zuiderzeewet, die de aanzet gaf tot afsluiting en gedeeltelijke inpoldering van de Zuiderzee.
De minst opvallende voorman was Th.H. de Meester10. Hij was lange tijd bestuurder in Indië en werd in 1905 vrij onverwachts minister-president28. Nadien was hij hoofdredacteur van de liberale krant 'Het Vaderland' en fractievoorzitter van de Liberale Unie. In 1909 stapte hij over naar de Raad van State29.
De Liberale Unie vond haar aanhang vooral onder rijkere burgers (advocaten, notarissen, officieren, rechters, artsen), hogere ambtenaren, industriëlen, handelaren, gegoede middenstanders en rijke boeren. Traditioneel was de unie sterk in de grote steden, in de provincies Groningen, Drenthe en Zeeland, in middelgrote gemeenten in Noord- en Zuid-Holland en in gemeenten als Arnhem, Zutphen en Leeuwarden.
In 1897, 1905 en 1913 was de Liberale Unie de grootste groepering in de Tweede Kamer
Meer over
Kijk voor meer informatie over de Liberale Unie op de website van het Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen.
- 1.Op 23 juni 1906 werd de Bond van Vrije Liberalen opgericht, hoewel er al sinds het einde van de jaren 1870 sprake was van oud-liberalen, later aangeduid als vrije liberalen. De conservatieve oud- of vrije liberalen stonden tegenover de gematigd vooruitstrevende Liberale Unie. Zij hielden grotendeels vast aan het negentiende-eeuwse economische liberalisme (laissez faire).
- 2.De Vrijzinnig-Democratische Bond VDB was een links-liberale partij, die in 1901 werd opgericht. In zekere zin is zij als voorloper van D66 te beschouwen. De partij werd gevormd door van de Liberale Unie afgescheiden leden en door voormalige Radicale Bonders. Richtte zich onder meer op internationale ontwapening, emancipatie van de vrouw en invoering van een staatspensioen.
- 3.Deze fractie van de Liberale Unie (LU) was van 20 september 1905 tot 15 april 1921 in de Tweede Kamer vertegenwoordigd. Daarvoor waren er diverse liberale 'Kamerclubs', zoals van de vooruitstrevende liberalen en van oud- en vrij-liberalen. In 1921 ging de fractie van de Liberale Unie op in die van de nieuwgevormde 'Vrijheidsbond". In 1905-1908 en 1913-1918 was de LU een regeringsfractie.
- 4.De Liberale Staatspartij ontstond in 1921 toen Liberale Unie, de Bond van Vrije Liberalen en enkele kleinere liberale partijen samengingen. Sinds 1921 was de LSP in de Tweede Kamer vertegenwoordigd en vanaf 1922 in de Eerste Kamer. Tot februari 1938 voerde de partij als naam 'De Vrijheidsbond'. In 1946 ging de LSP op in de Partij van de Vrijheid. Daaruit ontstond in 1948 de VVD.
- 5.Vooraanstaand Gronings liberaal politicus, met grote politieke talenten. Pragmatisch ingesteld en gematigd vooruitstrevend. Was onderwijzer en hoofdredacteur van dagblad Het Vaderland. Vervolgens veertig jaar Tweede Kamerlid, waarvan vier jaar voorzitter. Gaf als Kamerlid de aanzet tot de arbeidsenquête van 1886. Leidde na 1893 de fractie van de vooruitstrevende liberalen in de Tweede Kamer. Bekwaam wetgever, die als minister van Binnenlandse Zaken in het kabinet-Pierson onder andere de Woningwet en de Gezondheidswet tot stand bracht. Formeerde in 1905 het kabinet-De Meester, maar nam daarin zelf geen zitting. Als Kamervoorzitter vermaard vanwege zijn versprekingen ('Curiname en Suraçau'). Hield als Kamerlid goed doorwrochte en vurige betogen, die meestal met veel belangstelling werden beluisterd.
- 6.Liberale Zeeuwse staatsman in de tweede helft van de negentiende eeuw. Begon als commies-griffier van de Tweede Kamer en was vanaf 1870 een actief Kamerlid, die onder andere de aanzet gaf tot twee enquêtes. Werd in het kabinet-Kappeyne van de Coppello minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid. Behoorde tot de vooruitstrevende liberalen en streefde in zijn tweede ministersperiode (van Binnenlandse Zaken) in het kabinet-Van Tienhoven naar kiesrechtuitbreiding. Ontbond in 1894 de Kamer vanwege het verzet tegen dat voorstel. De verkiezingen stonden geheel in het teken van zijn kiesrechtvoorstel. Was na zijn nederlaag een gebroken man, wiens rol was uitgespeeld. Hem werd wel eens gebrek aan tact en plooibaarheid verweten.
- 7.Onberispelijk geklede en gecoiffeerde Tielse advocaat, die tot de vooraanstaande liberalen in de eerste helft van de twintigste eeuw behoorde. Voorstander van kiesrechtuitbreiding. Kwam in 1891 in de Kamer, na in zijn woonplaats ook wethouder te zijn geweest. Was in het kabinet-De Meester minister van Binnenlandse Zaken. Keerde na zijn ministerschap in 1909 terug als afgevaardigde voor Hoogezand. Als liberaal fractieleider kwam hij na de spanningen in november 1918 met een motie waarin om maatschappelijke hervormingen werd gevraagd. Bleef tot zijn tachtigste Eerste Kamerlid. Uiterst hoffelijk politicus.
- 8.Vooraanstaande liberale staatsman uit de eerste helft van de twintigste eeuw. Was advocaat en provinciebestuurder en kwam in 1901 voor een Rotterdams district in de Tweede Kamer. Had grote belangstelling voor koloniale vraagstukken en werd in het kabinet-De Meester minister van Koloniën. Keerde in 1913 terug in de Kamer na Gouverneur van Suriname te zijn geweest. In 1917 volgde hij Goeman Borgesius op als Kamervoorzitter. Dat ambt bekleedde hij met veel gezag en met strakke hand wist hij de vaak lastige communistische en links-socialistische afgevaardigden in de hand te houden. In 1921 Landvoogd van Nederlands-Indië en in dat ambt conservatief en vrij kleurloos. Bleef tot op hoge leeftijd politiek actief als partijvoorzitter en lid van de Eerste Kamer. Bekritiseerde toen zijn opvolger als Gouverneur-Generaal, De Graeff.
- 9.Krachtige en bekwame liberale minister, waterstaatkundig ingenieur en bestuurder. De man van de afsluiting en inpoldering van de Zuiderzee. Een wet daartoe bracht hij in 1918, zijn laatste jaar als minister, tot stand. Werd in 1891 tamelijk jong minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid in het kabinet-Van Tienhoven en leidde een staatscommissie over de Zuiderzee. Had als minister in het kabinet-Pierson ook een groot aandeel in het totstandkomen van de eerste sociale wetgeving (Ongevallenwet 1901) en bij de ontwikkeling van de mijnbouw in Limburg. Was behalve minister ook Tweede en Eerste Kamerlid, Gouverneur van Suriname en wethouder van Den Haag. Vlot en vaardig spreker met een hoge stem. Enige staatsman naar wie een gemeente is vernoemd.
- 10.Tamelijk onbekende Indische bestuurder, die in 1905 leider werd van een door Goeman Borgesius geformeerd liberaal minderheidskabinet ('een kabinet van kraakporselein'). Was voordien gemeentesecretaris van Groningen en hoofd van de Generale Thesaurie. Aan het kabinet-De Meester - ook wel 'de Staalmeesters' genoemd - kwam na tweeënhalf jaar een einde, nadat in 1907 minister van Oorlog Staal al had moeten aftreden na een eerste kabinetscrisis. Was als kabinetsleider wel gerespecteerd, maar weinig gezagvol. Nadien een vooraanstaand Tweede Kamerlid (en fractievoorzitter), en verder gemeenteraadslid in Den Haag en politiek redacteur van de liberale krant Het Vaderland. Hij eindigde zijn loopbaan als staatsraad.
- 11.Evenredige vertegenwoordiging is een kiesstelsel waarbij vrijwel alle uitgebrachte stemmen meetellen voor de uiteindelijke verhoudingen in de zetelverdeling.
- 12.Liberaal is een negentiende eeuwse politieke stroming. Vanaf het einde van die eeuw wordt de term gebruikt om aanhangers aan te duiden van partijen die streven naar een grote mate van vrijheid voor het individu. Liberale partijvorming was er pas voor het eerst in 1885 toen de Liberale Unie werd opgericht.
- 13.In 1879 ontstond in de Tweede Kamer een liberale (sub)club, die naar hun voorman, mr. J. Kappeyne van de Coppello, de 'Kappeynianen' werd genoemd. Die maakte er zelf overigens geen deel van uit, want hij was sinds 1877 geen Kamerlid meer. De Kappeynianen behoorden niet tot de grotere 'plenaire' liberale kamerclub.
- 14.Energieke, beminnelijke liberale politicus, die in Den Haag een vermaard advocaat was. Stond bekend om zijn rechtskennis, vaardigheid als gevat debater en werklust. Hoewel hij tot de jong-liberalen behoorde, werd hij in 1876 'leader' van de liberale Kamerclub. In 1877 vormde hij een kabinet, waarin hij minister van Binnenlandse Zaken werd. Bracht de door de confessionelen fel bestreden Wet op het lager onderwijs tot stand. Zijn kabinet viel uiteen door de tegenstelling tussen progressieve en gematigde liberalen. Was na 1879 een 'vergeten' staatsman al kwam hij in 1888 nog in de Eerste Kamer. Was toen echter veel conservatiever dan voorheen. Vrij onconventioneel, maar aangenaam gezelschap.
- 15.Deze liberale kamerclub werd op 21 juni 1893 door achttien liberalen gevormd. Later groeide de club uit naar vierentwintig leden. De club gaf steun de ontwerp-Kieswet van minister Tak van Poortvliet en vormde zo de kern van de zogenaamde 'Takkianen'. In 1894 hield de club op te bestaan.
- 16.Deze liberale kamerclub van circa 30 leden werd op 23 mei 1894 gevormd. Het doel was regelmatig overleg tussen gelijkgezinden om zo een gemeenschappelijk handelen voor te bereiden. Kern van de club waren de voorstanders van verdere kiesrechtuitbreiding (Takkianen), maar ook oud-liberalen en radikalen konden toetreden.
- 17.Deze liberale Kamerclub (1897-1901) was een voortzetting van de vooruitstrevende kamerclub onder leiding van Goeman Borgesius. De club telde circa 24 leden; behalve liberalen traden ook de Volkspartijman Stoffel en de radikaal De Boer er deel van uit. Ook enkele leden van de voormalige 'club-Pyttersen' traden toe. In 1900 trad de als radikaal gekozen Marchant eveneens toe tot de club.
- 18.Deze liberale Kamerclub ontstond in juni 1896 na een geschil van mening onder de liberalen over de ontwerp-Kieswet van Van Houten. Dertien leden steunden het wetsontwerp, terwijl de andere leden van de vooruitstrevend liberale Kamerclub daar tegen waren. Zij vonden de kiesrechtuitbreiding die de nieuwe wet zou opleveren onvoldoende.
- 19.Vooraanstaand liberaal politicus uit het einde van de negentiende en begin van de twintigste eeuw. Hoogleraar economie in Amsterdam. Behoorde aanvankelijk tot de Radicalen en werd in 1904 Tweede Kamerlid voor de VDB, waarmee hij later echter brak. In 1913 minister in het kabinet-Cort van der Linden. Bezat uitstekende organisatorische kwaliteiten en zorgde tijdens de Eerste Wereldoorlog voor een voortvarend financieel-economisch beleid. Trad in 1916 af vanwege een conflict over het staatspensioen, maar keerde in 1917 weer terug. Werd in 1918 Tweede Kamerlid voor de Economische Bond, een liberale partij die een 'zakelijke' politiek voor stond. Voerde toen een sterk persoonlijke getinte verkiezingscampagne. Was nogal onberekenbaar; productief in denkbeelden, maar weinig resultaatgericht.
- 20.De Economische Bond werd op 15 december 1917 opgericht als liberale partij. Zij beoogde de sinds het eind van de 19e eeuw bestaande verdeeldheid bij de liberalen op te heffen. Er bestonden namelijk drie liberale partijen: de Liberale Unie, de Bond van Vrije-Liberalen en de links-liberale Vrijzinnig-Democratische Bond. Haar streven werd in 1921 deels verwezenlijkt door oprichting van de Vrijheidsbond.
- 21.Dit liberale kabinet werd gevormd na de verkiezingen van 1891, waarbij 'rechts' haar meerderheid verloor. Het kabinet streefde naar uitbreiding van het mannenkiesrecht. Minister Tak van Poortvliet kwam hiertoe met een wetsvoorstel, dat echter niet het Staatsblad haalde.
- 22.Dit liberale kabinet staat bekend als 'het kabinet van sociale rechtvaardigheid'. Het bracht diverse belangrijke wetten tot stand, waarvan de Woningwet, de Ongevallenwet en de Leerplichtwet de bekendste zijn. Kabinetsleider was de hoogleraar en gematigd vooruitstrevende liberaal N.G. Pierson, die eerder minister van Financiën was in het kabinet-Van Tienhoven.
- 23.Dit door Goeman Borgesius geformeerde liberale minderheidskabinet werd geleid door de Unie-liberaal De Meester. Hij was een vroegere vicepresident van de Raad voor Nederlandsch-Indiė; na de Gouverneur-Generaal de hoogste gezagsdrager in Indiė. Het kabinet bestond uit Unie-liberale en vrijzinnig-democratische ministers, alsmede twee partijlozen en beschikte in geen van beide Kamers over een meerderheid.
- 24.Het liberale extraparlementaire kabinet-Cort van der Linden loodste Nederland door de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) en bracht de belangrijke Grondwetsherziening van 1917 tot stand. Hierdoor werden de kiesrecht- en schoolstrijd beëindigd. Het meerderheidsstelsel (districtenstelsel) werd vervangen door de evenredige vertegenwoordiging. Onder de negen ministers waren slechts twee oud-Kamerleden.
- 25.Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) heeft zorg voor het goed functioneren van het openbaar bestuur van ons land. De hoofdtaken zijn het bevorderen van de democratische rechtstaat, slagvaardig bestuur, zorg voor betaalbare woningen en een goede leefomgeving. Sinds 2017 behoort ook de ruimtelijke ontwikkeling tot het taakveld. Met Koninkrijksrelaties worden de relaties tussen de vier landen van het Koninkrijk bedoeld, namelijk Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten.
- 26.De voorzitter leidt de vergadering van de Tweede Kamer. In het Reglement van Orde staat welke bevoegdheden van toepassing zijn. Daarnaast vertegenwoordigt de voorzitter de Kamer naar buiten toe, bijvoorbeeld in contacten met buitenlandse parlementen. De voorzitter heeft een coördinerende rol tijdens de eerste fase van de kabinetsformatie.
- 27.Ministers zijn politiek verantwoordelijk voor een bepaald beleidsterrein. Met uitzondering van ministers zonder portefeuille geven zij politieke leiding aan een departement. Daarbij kunnen zij terzijde worden gestaan door staatssecretarissen. Een minister, meestal lid van één van de partijen die in de Tweede Kamer het kabinet steunen, moet het vertrouwen van de Tweede Kamer hebben om de functie te kunnen vervullen.
- 28.De minister-president, ook wel premier genoemd, is voorzitter van de ministerraad. In die functie coördineert de premier het regeringsbeleid. De minister-president is ook de minister van Algemene Zaken. De huidige minister-president is Dick Schoof.
- 29.De Raad van State is een van de Hoge Colleges van Staat en heeft als voornaamste taak de regering en het parlement te adviseren over wetgeving en bestuur. Daarnaast is deze instantie de hoogste algemene bestuursrechter.
- 30.Diverse partijen zijn ooit vertegenwoordigd geweest in het Nederlandse parlement, maar nadien opgeheven. Een aantal daarvan zijn opgegaan in nieuwe partijen, waarvan sommige nog bestaan.