Bond van Vrije Liberalen (BVL)
Op 23 juni 1906 werd de Bond van Vrije Liberalen opgericht, hoewel er al sinds het einde van de jaren 1870 sprake was van oud-liberalen, later aangeduid als vrije liberalen. De conservatieve oud- of vrije liberalen stonden tegenover de gematigd vooruitstrevende Liberale Unie1. Zij hielden grotendeels vast aan het negentiende-eeuwse economische liberalisme (laissez faire).
De aanhang van de oud- of vrije liberalen2 in de Kamer wisselde sterk. Eind 19e eeuw vormden zij nog een aanzienlijke groep in de Tweede Kamer, maar die nam allengs af. Bij de verkiezingen van 1905 en 1913 werd een tiental zetels veroverd. In 1909 werden slechts vier vrije liberalen gekozen. In 1921 ging de BVL met onder meer de Liberale Unie en de Economische Bond op in 'De Vrijheidsbond1'.
Voormannen van de BVL waren Tydeman3, Dresselhuys4 en Visser van IJzendoorn5.
De vrije liberalen gingen uit van de persoonlijke vrijheid van burgers. Invloed van kerkelijke leerstellingen op het bestuur werd afgewezen. De vrije liberalen waren aanvankelijk voorstander van een langzame uitbreiding van het kiesrecht (zowel voor mannen als vrouwen). In 1913 sprak zij zich uit voor algemeen mannenkiesrecht.
Enige tijd waren de vrije liberalen voorstander van uitbreiding van de rechten van de Eerste Kamer6. In 1918 sprak de vrije-liberale voorman A.C. Visser van IJzendoorn (na Troelstra's revolutiepoging) zich echter uit voor afschaffing van die Kamer.
De vrije liberalen wezen grote overheidsbemoeienis af. De overheidsuitgaven diende zo beperkt mogelijk te zijn. Wel moesten de rechten van zwakkeren worden verdedigd en moesten handel, nijverheid en landbouw worden bevorderd. Leidende beginsel was verder vrijhandel.
Op onderwijsgebied moest vooral het openbaar onderwijs worden gesteund. Aan steun voor bijzonder onderwijs moesten eisen worden gesteld over de kwaliteit daarvan.
In het midden van de negentiende eeuw ontstond steeds meer verdeeldheid onder de liberalen. Een groep progessieve liberalen onder leiding van Kappeyne van de Coppello kwam in 1879 tegenover een conservatievere groep rond J.G. Gleichman7 te staan. Men sprak wel van Kappeynianen en Gleichmannianen. In 1885 wisten de liberalen de gelederen weer enigszins te sluiten en werd de Liberale Unie opgericht.
Vooral op het punt van het kiesrecht deed zich al snel een scheiding der geesten voor, die in 1894 uitmondde in een strijd over het wetsvoorstel van minister Tak van Poortvliet8 over kiesrechtuitbreiding. Overigens waren er ook onder de vrije liberalen enkelen (zoals Tydeman3) die dat voorstel steunden.
Op veel punten werkten Unie-liberalen en vrije liberalen samen, onder andere bij de kandidaatstelling. In 1913 kwam de vrijzinnige concentratie tot stand, een stembusakkoord tussen Liberale Unie en BVL op het punt van het kiesrecht en het staatspensioen.
Na de grote verkiezingsnederlaag van beide liberale partijen in 1918 werd gewerkt aan samensmelting. Die kwam in 1921 tot stand in 'De Vrijheidsbond'.
De vrije liberalen hebben nooit als partij deelgenomen aan kabinetten. Wel traden individuele oud- of vrije liberalen op als minister. Het kabinet-Röell9 (1894-1897) had zelfs een overwegend oud-liberaal karakter. In 1897 trad oud-liberaal W.H. de Beaufort10 op als minister van Buitenlandse Zaken in het progressief liberale kabinet-Van Tienhoven11. Ook van de liberale kabinetten-De Meester en -Cort van der Linden maakten vrije liberalen deel uit.
De eerste voorman van de oud-liberalen was Gleichman. Hij was minister van Financiën in het kabinet-Kappeyne van de Coppello12. Later werd hij Tweede Kamervoorzitter. Die functie werd ook bekleed door Joan Röell13, een waterstaatsdeskundige, met veel gezag in de Tweede Kamer. Hij leidde, zoals gemeld in 1894 een kabinet.
Sam van Houten14, die eerder tot de vooruitstrevende liberalen behoorde, kwam rond 1890 in het kamp van de oud-liberalen. Hij was de architect van de Kieswet van 1896, die een veel minder vergaande uitbreiding van het mannenkiesrecht bracht dan het voorstel van Tak van Poortvliet.
Vanaf 1897 gold de Bredase advocaat M. Tydeman als voorman van de vrije liberalen. Hij was Kamerlid voor het district Tiel. Na zijn dood werd hij in dat district opgevolgd door H.C. Dresselhuys, de voormalige secretaris-generaal van Justitie. Hij zou ook de eerste voorman van de Vrijheidsbond worden.
De oud- of vrije liberalen vonden hun aanhang vooral in Amsterdam, Rotterdam en Utrecht in de kring van handel, scheepvaart en industrie. Daarnaast vaardigden de kiesdistricten Tiel en Alkmaar vrijwel steeds een oud- of vrij-liberaal naar de Kamer af.
Meer over
Kijk voor meer informatie over de Bond van Vrije Liberalen op de website van het Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen.
- 1.De Liberale Staatspartij ontstond in 1921 toen Liberale Unie, de Bond van Vrije Liberalen en enkele kleinere liberale partijen samengingen. Sinds 1921 was de LSP in de Tweede Kamer vertegenwoordigd en vanaf 1922 in de Eerste Kamer. Tot februari 1938 voerde de partij als naam 'De Vrijheidsbond'. In 1946 ging de LSP op in de Partij van de Vrijheid. Daaruit ontstond in 1948 de VVD.
- 2.In de loop van de negentiende eeuw waren er steeds meer drie liberale stromingen te onderscheiden: een vooruitstrevende (vrijzinnig-democraten), een conservatieve (oud- of vrij-liberalen) en een middengroep, die zich in 1885 verenigde in de Liberale Unie. In de Kamers traden de oud-liberalen vrijwel zonder enige organisatie op en er was dus geen afzonderlijke fractie.
- 3.In Tiel geboren advocaat die lange tijd liberaal afgevaardigde voor het gelijknamige district was. Woonachtig in Breda en schoolopziener in Brabant. Behoorde tot de oud-liberalen en werd later leider van de Bond van Vrije Liberalen, maar steunde in 1894 Tak van Poortvliet. In de Kamer vooral onderwijs- en defensiespecialist. Maakte in 1914 deel uit van de Pacificatiecommissie en verzette zich als één van de laatste liberalen tegen financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs. Rechtzinnige liberaal, die zich met volle overgave inzette voor de publieke zaak. Ondanks een zekere afstandigheid populair bij de kiezers in zijn district en in Tiel na zijn dood (hij overleed door een jachtongeval) geëerd met een borstbeeld.
- 4.Liberale voorman in het interbellum, die afkomstig was uit een Culemborgse familie van industriëlen. Doorliep een ambtelijke carrière die eindigde als secretaris-generaal van Justitie. Kwam in 1916 als opvolger van Tydeman voor het district Tiel in de Tweede Kamer en bekleedde daarin al snel een vooraanstaande positie. Vanaf 1921 de leider van de nieuwgevormde Vrijheidsbond. Warm voorstander van de Volkenbond en actief in organisaties die zich richtten op vreedzame beslechting van conflicten. In de omgang joviaal, vlot en levendig; hem werd wel soms gebrek aan leiding verweten.
- 5.Rechtsgeleerde en prominent vrij-liberaal Tweede Kamerlid. Na de advocatuur hoogleraar burgerlijk en handelsrecht in Leiden. Werd al op 32-jarige leeftijd Statenlid. In 1913 in het tot dan overwegend rechtse district Gorinchem tot Tweede Kamerlid gekozen. Bekend vanwege zijn uitspraak over het opheffen van de Eerste Kamer, waarover slechts de boden zouden treuren. Stemde in 1920 als enige liberaal tegen de Lager-onderwijswet van minister De Visser. Kon scherp uit de hoek komen, maar genoot toch de sympathie van zijn medeleden. Hield van gezelligheid en was vaak in de koffiekamer van de Kamer te vinden. Sprak met een Gorkums accent.
- 6.De Eerste Kamer is deel van de volksvertegenwoordiging en heeft met name een rol op wetgevend gebied. Over een wetsvoorstel moet, als de Tweede Kamer het heeft aangenomen, ook door de Eerste Kamer worden gestemd. De Eerste Kamer kan een wetsvoorstel nog tegenhouden.
- 7.Voorman van de oud-liberalen en Tweede Kamervoorzitter. Na een loopbaan bij de Nederlandse Bank minister van Financiën in het kabinet-Kappeyne van de Coppello. Uitstekend administrateur en zuinig financier. Werd na de breuk in het kabinet feitelijk leider van de conservatief-liberalen. Was streng voor zichzelf en voor anderen. Moeilijk in de omgang. Ontzag inboezemend Kamervoorzitter, die door de gehele Kamer werd gerespecteerd vanwege zijn onpartijdigheid. Lange magere man; gedistingeerd en kalm, en gemakkelijk sprekend.
- 8.Liberale Zeeuwse staatsman in de tweede helft van de negentiende eeuw. Begon als commies-griffier van de Tweede Kamer en was vanaf 1870 een actief Kamerlid, die onder andere de aanzet gaf tot twee enquêtes. Werd in het kabinet-Kappeyne van de Coppello minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid. Behoorde tot de vooruitstrevende liberalen en streefde in zijn tweede ministersperiode (van Binnenlandse Zaken) in het kabinet-Van Tienhoven naar kiesrechtuitbreiding. Ontbond in 1894 de Kamer vanwege het verzet tegen dat voorstel. De verkiezingen stonden geheel in het teken van zijn kiesrechtvoorstel. Was na zijn nederlaag een gebroken man, wiens rol was uitgespeeld. Hem werd wel eens gebrek aan tact en plooibaarheid verweten.
- 9.Dit kabinet bestond voor het merendeel uit gematigde, anti-Takkiaanse liberalen. De katholieken kregen in ruil voor steun aan het kabinet één minister. Het lukte minister Sam van Houten een nieuwe Kieswet in te voeren, die minder ver ging dan het voorstel van zijn voorganger Tak, maar die wel leidde tot forse groei van het aantal (mannelijke) kiezers.
- 10.Hoffelijke en vriendelijke landman die veertig jaar actief was als conservatief-liberaal politicus. Had goede contacten met het koninklijk huis en was gelieerd aan voorname families. Aanvankelijk Tweede Kamerlid voor het district Tiel en later voor Amsterdam. Na in 1883 niet herkozen te zijn ook korte tijd Eerste Kamerlid. Als minister van Buitenlandse Zaken in het kabinet-Pierson organisator van de Haagse Vredesconferentie van 1899. Was in dat kabinet de enige conservatief-liberaal. Keerde in 1901 terug als gezaghebbend Tweede Kamerlid en was zeer gebeten op Abraham Kuyper en diens coalitiepolitiek. Werd in 1913 verrassend in het tot dan confessionele district Amersfoort gekozen. Liet interessante dagboeken na.
- 11.Dit liberale kabinet werd gevormd na de verkiezingen van 1891, waarbij 'rechts' haar meerderheid verloor. Het kabinet streefde naar uitbreiding van het mannenkiesrecht. Minister Tak van Poortvliet kwam hiertoe met een wetsvoorstel, dat echter niet het Staatsblad haalde.
- 12.De kern van dit liberale kabinet werd gevormd door de leiding van de vooruitstrevende liberale Kamerclub, met aan het hoofd Kappeyne van de Coppello. Ook de ministers Smidt, Tak van Poortvliet en De Roo van Alderwerelt behoorden daartoe. Met name minister Gleichman van Financiën was echter veel behoudender. Die innerlijke tegenstelling leidde al binnen twee jaar tot de val van het kabinet.
- 13.Knap, evenwichtig liberaal jurist uit een vooraanstaande familie van bestuurders. Als oud-griffier van de Staten van Holland goed ingevoerd in het binnenlands bestuur en de waterhuishouding. In 1877 voor het district Utrecht tot Tweede Kamerlid gekozen en in de Kamer breed georiënteerd. Na zijn niet-verkiezing in 1886 Eerste Kamerlid. Trad daar verzoenend op in de schoolwetkwestie. Formeerde in 1894 een (gematigd liberaal) kabinet, dat met een nieuwe Kieswet een verdubbeling van het aantal kiezers tot stand bracht. Werd zelf minister van Buitenlandse Zaken. Keerde in 1901 terug in de Tweede Kamer. In 1909 niet herkozen, waardoor er ook een einde kwam aan zijn Kamervoorzitterschap. De laatste jaren van zijn leven vicepresident van de Raad van State. Lange, statige man.
- 14.Onafhankelijk en individualistisch liberaal, die bijna veertig jaar een belangrijke rol in de Nederlandse politiek speelde. Advocaat in en afgevaardigde van Groningen. Gold bij binnenkomst in het parlement als uiterst progressief. Zette zich af tegen de leer van staatsonthouding van Thorbecke. Bracht in 1874 via een initiatiefvoorstel het bekende Kinderwetje tot stand. Kwam geleidelijk in conservatiever vaarwater en keerde zich tegen de plannen van Tak voor algemeen mannenkiesrecht. Bracht als bekwaam minister van Binnenlandse Zaken in het kabinet-Röell in 1896 wel zeer krachtdadig een belangrijke kiesrechtuitbreiding tot stand. Zijn rol was daarna grotendeels uitgespeeld, al bleef hij begin twintigste eeuw actief als tegenstander van de evenredige vertegenwoordiging. Beminnelijk man in de omgang met een brede belangstelling; cultuurminnend en erudiet.
- 15.Diverse partijen zijn ooit vertegenwoordigd geweest in het Nederlandse parlement, maar nadien opgeheven. Een aantal daarvan zijn opgegaan in nieuwe partijen, waarvan sommige nog bestaan.
- 16.De fractie van de Vrije Liberalen was van 20 september 1906 tot 15 april 1921 in de Tweede Kamer vertegenwoordigd. Daarvoor waren er al zogenoemde oud- of vrij-liberalen als vertegenwoordigers van de behoudende vleugel van het liberalisme. In 1921 ging de fractie op in die van de nieuwgevormde "Vrijheidsbond".