Zakenkabinet on-Nederlands - Main contents
Nu de positie van Mark Rutte ter discussie staat en dat mogelijk een complicatie is voor de formatie, klinkt soms de vraag: waarom geen zakenkabinet?
Allereerst iets over de definitie daarvan: bedoeld kan worden een kabinet dat alleen lopende zaken behartigt, bijvoorbeeld in afwachting van nieuwe verkiezingen. Het kan ook gaan om een kabinet dat bestaat uit technocraten. Combinatie daarvan is denkbaar. Enkele landen kenden technocratische overgangskabinetten. Zo was er in Oostenrijk in 2019 een half jaar het (ambtenaren)kabinet-Bierlein, dat regeerde in aanloop naar nieuwe verkiezingen.
In de Nederlandse parlementaire geschiedenis kennen we eigenlijk geen kabinetten die puur als zakenkabinet zijn te beschouwen. In alle kabinetten na 1848 zaten altijd wel één of meer politici en soms ging het zelfs om de minister-president. Genoemd kunnen worden het kabinet-Van Lynden van Sandenburg i (1879-1883), het kabinet-Cort van der Linden i (1913-1918), het kabinet-De Geer I i (1926-1929) en het vijfde kabinet-Colijn i (1939).
In al deze kabinetten zaten 'buitenstaanders of technocraten'. In het kabinet-Van Lynden bijvoorbeeld de hoogleraren S. Vissering i en A. Modderman i, in het kabinet-Cort van der Linden de advocaat-generaal B. Ort i, in Colijn V de directeur-generaal van de PTT M.H. Damme i. Evenzeer zaten daar echter (ex-)Kamerleden of oud-ministers in, zoals Van Lynden i, Lely i, Treub i, De Geer i, J.J.C. van Dijk i en Colijn i.
In die zin verschilden deze kabinetten nauwelijks van 'parlementaire' kabinetten, want die kennen in Nederland evenzeer vrijwel altijd een 'gemengde' samenstelling. Denk aan Kok I met CPB-directeur Zalm i, Balkenende IV met de hoogleraren Plasterk i en Cramer i en Rutte III met hoogleraar Grapperhaus i en diplomate Kaag i.
Een kabinet dat uitsluitend uit 'vakministers' bestond, kwam niet voor en is ook weinig waarschijnlijk. Kabinetten hebben nu eenmaal een minimale parlementaire (politieke) basis nodig. Politiek en parlement zijn bovendien terreinen met eigen regels en eigen dynamiek, waarbij alleen vakkennis veelal niet voltstaat.
Belangrijk is verder dat voor kabinetsbeleid homogeniteit een voorwaarde is. Ministers moeten gezamenlijk tot standpunten komen en dus politieke keuzes maken. Het is een illusie dat je personen met uiteenlopende politieke voorkeuren bij elkaar kunt zetten en dat dan ongekleurd beleid is te verwachten. Alleen al door het maken van keuzes worden ministers politieke figuren en wordt een kabinet 'politiek'.
Een zakenkabinet kan hoogstens korte tijd zaken waarnemen en zal alleen langere tijd 'kleurloos' kunnen regeren als het geen besluiten neemt.
Prof. dr. Bert van den Braak is onderzoeker bij PDC en hoogleraar parlementaire geschiedenis aan de Universiteit van Maastricht.